afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002708-23
datum uitspraak: 5 maart 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 oktober 2023 in de strafzaak onder de parketnummers 13-144234-23 en 15-030754-22 (TUL) tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1985, geboorteplaats onbekend,
thans gedetineerd in [detentieadres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de strafmotivering van de rechtbank als hiernavolgend aanvult.
Aanvulling van de strafmotivering
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair verzocht om een deels voorwaardelijke straf waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de duur van het voorarrest en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd aan het voorwaardelijk deel te koppelen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht een voorwaardelijke ISD-maatregel en meer subsidiair de ISD-maatregel voor de duur van een jaar met aftrek van voorarrest en met een bevel van tussentijdse toetsing na zes maanden op te leggen.
De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte bij een kliniek in [plaats] was geaccepteerd en nog steeds gemotiveerd is voor een klinische opname en ambulante behandeling. Daarna wenst hij een normaal leven te leiden met een woning en een baan. Door opname in een kliniek en ambulante behandeling worden de doelen van de ISD-maatregel gerealiseerd, aldus de raadsvrouw. De ISD-maatregel is een ultimum remedium en de verdachte heeft niet eerder hulp ontvangen in de vorm van een behandeling en reclasseringstoezicht.
Het hof oordeelt dat een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest (met een voorwaardelijk deel), zoals door de raadsvrouw primair is voorgesteld, niet valt te rijmen met de LOVS-oriëntatiepunten, nu deze voor eenvoudige winkeldiefstal met veelvuldige recidive een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand als uitgangspunt nemen. De periode die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht overschrijdt die duur aanzienlijk, zodat van een voorwaardelijk strafdeel – gezien de toe te passen aftrek van voorarrest – niet daadwerkelijk sprake kan zijn.
Het hof overweegt ten aanzien van de overige verzoeken als volgt. In de periode voor de zitting in eerste aanleg is de verdachte aangemeld en geaccepteerd bij een kliniek van Fivoor in [plaats] teneinde klinische behandeling te ondergaan. Er bestond destijds volgens de reclassering echter geen duidelijkheid of garantie dat de verdachte daadwerkelijk opgenomen kon worden. Ter terechtzitting in hoger beroep is niet van nieuwe omstandigheden omtrent een opnameplek gebleken. De afstand die in eerste aanleg bestond met betrekking tot een daadwerkelijke start door de verdachte van een behandeltraject in een kliniek lijkt bij die stand van zaken in hoger beroep nog groter te zijn geworden. Bovendien heeft het hof, net als de rechtbank, niet de overtuiging gekregen dat de verdachte beschikt over de benodigde motivatie om de behandelingen succesvol te ondergaan.
Het hof ziet tot slot geen reden om de ISD-maatregel voor een kortere duur op te leggen, dan wel een tussentijdse toetsing te bevelen. Teneinde de problematiek van verdachte aan te kunnen pakken en tegelijk de maatschappij te beschermen tegen recidive, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal het hof de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Het hof ziet in hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht dan ook geen aanleiding een andere straf of maatregel op te leggen dan de rechtbank.
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. D.A.C. Koster en mr. G.J.M. Kruizinga, in tegenwoordigheid van mr. C.T. Snellenberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 maart 2024.
=========================================================================
[…]