Menu

Filter op
content
PONT Data&Privacy

0

ECLI:NL:GHDHA:2022:321

2 maart 2022

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

Rolnummer: 22-003232-19

Parketnummer: 09-818161-18

Datum uitspraak: 2 maart 2022

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 17 juni 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1970,

adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, met aftrek van voorarrest. Voorts is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.

Namens de verdachte is tegen het vonnis beperkt hoger beroep ingesteld, te weten tegen de beslissing ten aanzien van het onder 2 tenlasteglegde.

Omvang van het hoger beroep

Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.

Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover thans in hoger beroep nog aan de orde - tenlastegelegd dat:


2.
hij op of omstreeks 27 november 2018, te Den Haag, Nederland, een dier, behorend tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen diersoorten of diercategorieën, te weten: een hond, heeft gedood.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van beroep zal worden bevestigd.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank heeft miskend dat de Wet Dieren (hierna: ‘WD’) ziet op het doden van een eigen dier en artikel 350 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: ‘Sr’) het doden van een dier van een ander, althans dat dit onderscheid wordt gemaakt in de Richtlijn voor strafvordering dierenmishandeling en dierenverwaarlozing 2015R017 en 2021R005 van het College van procureurs-generaal (laatstgenoemde Richtlijn hierna: ‘de Richtlijn’). De rechtbank had het Openbaar Ministerie derhalve niet-ontvankelijk moeten verklaring. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat dit in hoger beroep alsnog dient te gebeuren.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

De Richtlijn bepaalt met zoveel woorden dat bij het doden van een gehouden dier artikel 2.10 WD van toepassing is. Bij het doden van een dier van een ander is artikel 350 lid 2 Sr van toepassing. Nu de verdachte wordt verweten de hond van zijn buurman gedood te hebben, is het hof, zoals bepleit door de raadsman, van oordeel dat niet artikel 2.10 WD tenlastegelegd had moeten worden maar artikel 350 lid 2 Sr.

Het hof stelt vast dat van de zijde van het Openbaar Ministerie iedere motivering is uitgebleven dat sprake is van bijzondere omstandigheden die meebrengen, althans rechtvaardigen dat van het bepaalde in de Richtlijn zou moeten worden afgeweken. Van het bestaan van dergelijke bijzondere omstandigheden is het hof ook overigens niets gebleken.

Gelet op het voorgaande zal het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart het Openbaar Ministerie ter zake van het tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging.

Dit arrest is gewezen door Chr.A. Baardman,
mr. C.M. Derijks en mr. J.W. van den Hurk, in bijzijn van de griffier mr. C.M. Jellema.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 maart 2022.

Artikel delen