datum beschikking: 23 maart 2023
meervoudige raadkamer
gegeven naar aanleiding van het hoger beroep in de zaak van de verdachte, genaamd:
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in PI Rotterdam, locatie Hoogvliet te Rotterdam.
Procesgang
De rechtbank Rotterdam heeft in raadkamer bij beschikking van 28 februari 2023 de gevangenhouding van de verdachte bevolen voor de duur van 45 dagen.
Blijkens de akte rechtsmiddel is op 1 maart 2023 namens de verdachte hoger beroep tegen die beslissing ingesteld.
Het hof heeft dit hoger beroep op 23 maart 2023 in raadkamer behandeld.
In raadkamer zijn gehoord de verdachte, de waarnemend advocaat mr. D.C.D. Newoor en de advocaat-generaal mr. P. Spoon.
Het hof heeft in raadkamer kennisgenomen van de beslissing waarvan beroep en van de stukken die betrekking hebben op de voorlopige hechtenis van de verdachte.
In raadkamer is namens de verdachte bij gelegenheid van de behandeling van het hiervoor bedoelde hoger beroep tevens verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis.
De beoordeling van het hoger beroep
Namens de verdachte is betoogd dat de rechtbank ten onrechte de vordering gevangenhouding heeft toegewezen omdat voor de voorlopige hechtenis een wettelijke grond ontbreekt.
Het hof is van oordeel dat de ernstige bezwaren aanwezig zijn, gelet op het verhandelde in raadkamer en al hetgeen zich in het dossier bevindt.
Het hof verenigt zich met de grond waarop de bestreden beschikking berust, namelijk het recidivegevaar, zoals omschreven in artikel 67a lid 2 onder 2 van het Wetboek van Strafvordering. Anders dan de rechtbank overweegt, gaat het daarbij naar het oordeel van het hof in het bijzonder om misdrijven waardoor algemeen gevaar voor goederen kan ontstaan.
Namens de verdachte is tevens betoogd dat de rechtbank ten onrechte de vordering gevangenhouding heeft toegewezen, omdat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, gelet op de recente jurisprudentie omtrent artikel 138aa Wetboek van Strafrecht.
Het hof verwijst naar de algemene lijn die in recente jurisprudentie van het Gerechtshof Den Haag rond artikel 138aa Wetboek van Strafrecht is uitgezet. In beginsel is de oplegging van een taakstraf in zaken als de onderhavige aangewezen. In deze arresten heeft het hof verduidelijkt dat bij een verdenking van overtreding van genoemd artikel geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd indien sprake is van een first-offender, tenzij bijzondere omstandigheden aanleiding geven tot een andere afdoening van de zaak. In casu is sprake van dergelijke bijzondere omstandigheden. Het hof wijst in het bijzonder op het feit dat de verdachte eerder is aangetroffen op een haventerrein onder vergelijkbare omstandigheden. De verdachte is daarvoor inmiddels ook – zij het niet onherroepelijk – veroordeeld.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat zich thans niet de situatie voordoet zoals bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Immers, uit hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht en het verhandelde ter zitting in raadkamer valt niet af te leiden dat ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat aan de verdachte – in het geval van veroordeling – een gevangenisstraf zal worden opgelegd waarvan de duur van de tenuitvoerlegging korter is dan de tijd die de verdachte bij verdere tenuitvoerlegging van het bevel voorlopige hechtenis in detentie zal doorbrengen.
De beoordeling van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis
In raadkamer is namens de verdachte bij gelegenheid van de behandeling van het hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank om schorsing van zijn voorlopige hechtenis verzocht. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte door zijn werkgever node wordt gemist.
Ten aanzien van dit verzoek overweegt het hof dat het belang van strafvordering bij het voortduren van de voorlopige hechtenis dient te prevaleren boven het belang van de verdachte bij schorsing van zijn voorlopige hechtenis.
Dit brengt mee dat het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis moet worden afgewezen.
Beslissing
Het hof:
Wijst het hoger beroep af.
Wijst het verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte af.
Deze beschikking is gegeven op 23 maart 2023 door
mr. B.P. de Boer, voorzitter,
mr. M.P.J.G. Göbbels en mr. J. Eisses, leden,
in bijzijn van mr. M.H.C. Stuij, griffier.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.
………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Den Haag, 23 maart 2023
de advocaat-generaal