HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/04158
Datum 16 januari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 oktober 2022, nummer 20-001053-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot zodanige op art. 440, tweede lid, Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2.1Het eerste cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de bewezenverklaarde gedragingen meerdaadse samenloop als bedoeld in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opleveren. Het tweede cassatiemiddel klaagt dat het hof een hogere gevangenisstraf heeft opgelegd dan wettelijk is toegestaan. De cassatiemiddelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 31 oktober 2020 in de provincie Limburg [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door meerdere malen, terwijl hij reed onder hoge snelheid, abrupte stuurbewegingen in de richting van de politieauto te maken waardoor die [slachtoffer 1] krachtig diende te remmen en/of uit te wijken in de richting van de vangrail en middenberm teneinde een aanrijding te voorkomen.”
2.2.2Het hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd” en als wettelijk voorschrift waarop de straf mede is gebaseerd onder meer artikel 57 Sr vermeld. Het hof heeft de verdachte wegens het bewezenverklaarde (onder meer) een gevangenisstraf opgelegd van drie jaren, met aftrek als bedoeld in artikel 27 Sr.
Artikel 285 lid 1 Sr luidde ten tijde van de bewezenverklaarde feiten:
“Bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, met geweld tegen een internationaal beschermd persoon of diens beschermde goederen, met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat, met verkrachting, met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, met enig misdrijf tegen het leven gericht, met gijzeling, met zware mishandeling of met brandstichting, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.”
Artikel 57 Sr luidt:
“1. Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt één straf opgelegd.
2. Het maximum van deze straf is het totaal van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch — voor zover het gevangenisstraf of hechtenis betreft — niet meer dan een derde boven het hoogste maximum.”
2.4Bij de beoordeling van het eerste cassatiemiddel moet worden vooropgesteld dat samenloopvragen mede worden bepaald door de in het concrete geval toepasselijke strafbepaling(en). Als bijvoorbeeld een strafbepaling betrekking heeft op een meervoud van voorwerpen of gedragingen, rijst bij bewezenverklaring van het – gelijktijdig en op dezelfde plaats – handelen in strijd met die bepaling in beginsel geen samenloopvraagstuk omdat dan sprake is van een uit de delictsomschrijving voortvloeiende enkelvoudige kwalificatie. Daar staat tegenover dat in het bijzonder bij gevolgdelicten het uitgangspunt is dat elk gevolg – ook als de verschillende gevolgen uit hetzelfde feit of feitencomplex voortvloeien – een zelfstandige vervulling van de delictsomschrijving oplevert en dat daarom in beginsel van eendaadse samenloop of van een voortgezette handeling geen sprake is, zoals bij een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 met meerdere slachtoffers (vgl. HR 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1111, rechtsoverweging 2.4).
2.5Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte door het maken van abrupte stuurbewegingen in de richting van de politieauto waarin twee politieambtenaren zaten, deze politieambtenaren heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht. Deze gedragingen leveren ten aanzien van ieder van deze politieambtenaren een zelfstandige vervulling van de delictsomschrijving op. Het oordeel van het hof dat sprake is van meerdaadse samenloop getuigt, gelet op wat onder 2.3 is vooropgesteld, al daarom niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
2.6Het eerste cassatiemiddel faalt.
2.7Voor de beoordeling van het tweede cassatiemiddel is van belang dat het bewezenverklaarde is gepleegd op 31 oktober 2020. Gezien het op dat moment geldende artikel 285 lid 1 (oud) Sr in samenhang met artikel 57 Sr kan bij meerdaadse samenloop het in die bepaling bedoelde strafmaximum van twee jaren met niet meer dan een derde daarvan worden verhoogd. De door het hof opgelegde gevangenisstraf is hoger dan dit strafmaximum. Het bestreden arrest kan daarom wat betreft de strafoplegging niet in stand blijven.
2.8Het tweede cassatiemiddel slaagt.
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het derde en het vierde cassatiemiddel niet nodig.
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 januari 2024.