PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/04247 B
Zitting 24 januari 2023
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[klaagster] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de klaagster.
1.1De rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 9 september 2021 het op grond van art. 552a Sv ingediende klaagschrift strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan de klaagster van de onder haar in beslag genomen hond, ongegrond verklaard.
1.2Er bestaat samenhang met de zaak 21/04875. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
1.3Het cassatieberoep is ingesteld namens de klaagster. J. Biemond, advocaat te Den Haag, heeft één middel van cassatie voorgesteld dat zich richt tegen de ongegrondverklaring van het klaagschrift.
2.1Op 13 juni 2021 werd een zesjarig jongetje door een hond, genaamd [naam] , een Amerikaanse Staffordshire Bullterriër, in zijn achterhoofd gebeten. Deze hond behoort toe aan de klaagster, maar was ten tijde van het bijtincident op stap met [betrokkene 1] , de dochter van de klaagster. De hond is naar aanleiding van dit incident onder de klaagster in beslag genomen op grond van art. 94 Sv. De dochter van de klaagster is als verdachte gehoord wegens verdenking van overtreding van art. 425 aanhef en onder 2º Sr (onvoldoende zorgdragen voor het onschadelijk houden van een onder haar hoede staand gevaarlijk dier).
2.2Namens de klaagster is op 16 juni 2021 een op art. 552a Sv gebaseerd klaagschrift ingediend, strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave van de hond aan de klaagster.
2.3Op 27 juli 2021 is bij de rechtbank binnengekomen een op 21 juli 2021 gedateerde vordering van de officier van justitie strekkende tot onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen hond. In de op art. 552f Sv gebaseerde vordering is te lezen:n
Deze vordering bevindt zich bij de gedingstukken in de samenhangende zaak (21/04875).
“(…)
Overwegende dat in de onder het bovenvermelde proces-verbaalnummer, welk in eerste aanleg zal worden vervolgd/had kunnen worden vervolgd voor de arrondissementsrechtbank te Rotterdam,
is in beslag genomen op 13 juni 2021 in Dordrecht
hond [naam] , een Staffordshore Bullterrier reu, ongecastreerd die die dag in het achterhoofd en het oor had gebeten van een klein kind, waarna [het kind] naar het ziekenhuis moest voor een operatieve behandeling
Overwegende dat (…) het inbeslaggenomene toebehoort aan: [klaagster] ;
Overwegende dat het inbeslaggenomene vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer omdat: (…) met betrekking tot het inbeslaggenomene het strafbare feit is begaan of voorbereid;
Overwegende dat het inbeslaggenomene van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang;
Gelet op (…) het rapport van de risicoanalyse, waaruit blijkt dat het een gevaarlijk dier betreft en er een zeer hoog risico is op herhaling bij (met name) kleine kinderen en de toelichting op de vordering beschreven in de reactie ovj op klaagschrift ex artikel 552a WvSv, tevens het verzoek van ovj tot onttrekking aan het verkeer/euthanasie opdracht mbt hond [naam] . (…)”
2.4De risicoanalyse waar in de vordering naar wordt verwezen betreft een rapport van 15 juli 2021, opgemaakt door het Riskassessmentteam van de Universiteit van Utrecht. In dit rapport is een inschatting gemaakt van het risico van het gedrag van de in beslag genomen hond voor mens of dier indien deze zonder maatregelen wordt teruggeplaatst in de samenleving. Op verzoek van de verdediging heeft gedragsbioloog D.J.U. Planta op 29 augustus 2021 op basis van haar deskundigheid haar zienswijze gegeven op deze risicoanalyse.
2.5Op 8 september 2021 heeft het openbaar ministerie [betrokkene 1] medegedeeld dat zij niet verder zal worden vervolgd.n
Tijdens de raadkamerzitting op 9 september 2021 heeft de officier van justitie hierover verklaard dat deze beslissing is genomen naar aanleiding van informatie van de forensisch arts over de ernst van het letsel. Zie het proces-verbaal van de raadkamerzitting 9 september 2021.
2.6Het klaagschrift en de vordering zijn op 9 september 2021 in openbare raadkamer behandeld. De raadkamer van de rechtbank heeft het klaagschrift op diezelfde dag ongegrond verklaard en de behandeling van de vordering aangehouden tot 14 oktober 2021 om het Riskassessmentteam een aanvullend rapport te laten opstellen waarin wordt ingegaan op (1) de door de partijdeskundige Planta opgeworpen vraagpunten en haar afwijkende beoordeling en (2) de door de raadsman opgemerkte onjuistheid in de aan de risicoanalyse ten grondslag gelegde feiten, te weten dat de klaagster jonge kinderen heeft, nu zij naar eigen zeggen enkel jong volwassen kinderen heeft.
2.7De behandeling van de vordering is op 14 oktober 2021 in openbare raadkamer voortgezet, waarna de raadkamer van de rechtbank nog diezelfde dag de vordering heeft afgewezen en de teruggave heeft gelast van de hond aan de klaagster onder de voorwaarden dat de hond buitenshuis zal worden gemuilkorfd en aangelijnd.
2.8Tegen de beschikking tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift is namens de klaagster op 10 september 2021 cassatie ingesteld. Daarop heeft de onderhavige zaak betrekking.
2.9Tegen de beschikking tot afwijzing van de vordering tot onttrekking aan het verkeer en tot teruggave onder voorwaarden is namens de klaagster op 9 november 2021 cassatie ingesteld. Dat betreft de samenhangende zaak 21/04875.
3.1De bestreden beschikking houdt het volgende in:n
Met overneming van vetgedrukte tekst.
“Standpunt klaagster
Het klaagschrift strekt primair tot opheffing van het beslag en teruggave van de hond aan de klaagster. Subsidiair wordt verzocht om teruggave van de hond onder voorwaarden. Daartoe is - kort gezegd - aangevoerd dat sprake is van onrechtmatig beslag en dat het bijtincident op zichzelf staat. Gelet op de aard en het gedrag van de hond en het ontbreken van eerdere incidenten wordt het hoogst onwaarschijnlijk geacht dat de hond zal worden verbeurd verklaard.
Standpunt officier van justitie
Door de officier van justitie is geconcludeerd tot ongegrondverklaring. Zij stelt zich op het standpunt dat het beslag rechtmatig is gelegd, nu er sprake was van een verdenking op heterdaad jegens beslagene op grond van artikel. 425 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Gedurende het beslag is de hond onderw[o]rpen aan een risicoanalyse en na de uitslag daarvan is besloten dat de hond dient te worden onttrokken aan het verkeer. Daartoe is een afzonderlijke vordering ingediend. De officier van justitie stelt zich gelet op het bijtincident en de inhoud van de risicoanalyse op het standpunt dat het aannemelijk is dat de hond zal worden onttrokken aan het verkeer.
Beoordeling
Vooropgesteld wordt dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak te treden. De rechtbank is gelet op voornoemd karakter van de procedure van oordeel dat in de onderhavige zaak geen ruimte is voor nader onderzoek door danwel het horen van (partij)deskundigen.
In geval van een beklag van de klaagster tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechter te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Dat is bijvoorbeeld het geval indien het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
Uit het proces-verbaal in het raadkamerdossier volgt dat de verdenking was dat de beslagene niet voldoende heeft zorggedragen voor het onschadelijk houden van een onder haar hoede staand gevaarlijk dier, strafbaar gesteld in artikel 425 lid 2 Sr. Deze verdenking kan worden opgemaakt uit het dossier waaronder de aangifte van de moeder van het slachtoffer en de ter zake opgemaakte processen-verbaal en de naar aanleiding van dit incident uitgevoerde risicoanalyse van de hond. In de rapportage betreffende die risicoanalyse gedateerd 15 juli 2021 staat onder meer dat de kans op een bijtincident naar mensen, kinderen en honden zeer hoog is en dat er weinig effect valt te verwachten van gedragstherapie of hertraining. Het advies is euthanaseren met het oog op zowel het welzijn van de hond als de veiligheid van de maatschappij.
Anders dan klaagster is de rechtbank van oordeel dat gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden sprake was van een rechtmatig gelegd beslag. Voorts wordt vastgesteld dat het beslag thans voortduurt met het oog op de door de officier van justitie gevorderde onttrekking aan het verkeer. De rechtbank heeft in die zaak geoordeeld dat naar aanleiding van het schrijven van de partijdeskundige drs. D.J.U. Planta een aanvullende rapportage van het Riskassessmentteam van de Universiteit van Utrecht nodig is. Dit maakt, gelet op de ernst van het bijtincident en de inhoud van de risicoanalyse evenwel niet dat sprake is van een situatie dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen. Om die reden wordt geconcludeerd dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.”
4.1In het middel wordt geklaagd dat het oordeel van de rechtbank dat het belang van strafvordering als bedoeld in art. 94 Sv het voortduren van het beslag vordert onjuist, onvoldoende dan wel onbegrijpelijk is gemotiveerd.
4.2Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv een summier karakter draagt. Daaraan ligt ten grondslag dat de beklagrechter niet ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak dient te treden of daarop vooruit dient te lopen.n
HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010, 654 m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.2.
4.3De rechtbank heeft vastgesteld dat de hond onder de klaagster in beslag is genomen op de voet van art. 94 Sv. Dat betekent dat zich het geval voordoet dat de beslagene zich bij de rechter beklaagt over de voortduring van het beslag. In een dergelijk geval dient de rechter a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en, zo neen, b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de klaagster (zijnde de beslagene), tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. In dit laatste geval moet het klaagschrift van de klaagster ongegrond worden verklaard.n
HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.8. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.9.
4.4De rechtbank heeft dit toetsingskader toegepast en geoordeeld dat het beslag moet voortduren omdat gelet op de ernst van het bijtincident en de inhoud van de risicoanalyse niet kan worden gezegd dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter de aanhangige afzonderlijke vordering tot onttrekking aan het verkeer zal toewijzen.
4.5Bij de beoordeling van het middel zijn verder de volgende wettelijke bepalingen van belang:
Art. 36b lid 1 aanhef en onder 4º Sr:
“1. Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden opgelegd:
(...)
4°. bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het openbaar ministerie;
(...)”
Art. 36c Sr:
“Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:
1° die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;
2° met betrekking tot welke het feit is begaan;
3° met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
4° met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd;
5° die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd;
een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.”
Art. 36d Sr:
“Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.”
Art. 552f Sv:
“1. Bevoegd tot het geven van beschikkingen als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, onder 4°, van het Wetboek van Strafrecht is het gerecht waarvoor de zaak in eerste aanleg zal worden vervolgd, is vervolgd of had kunnen worden vervolgd. (…)”
4.6Op grond van art. 36b lid 1 aanhef en onder 4º Sr bestaat de mogelijkheid om voorwerpen op vordering van het openbaar ministerie bij afzonderlijke rechterlijke beschikking aan het verkeer te onttrekken. Ingevolge art. 552f lid 1 Sv is daartoe bevoegd het gerecht waarvoor de zaak in eerste aanleg “is vervolgd of had kunnen worden vervolgd”. Deze procedure is dus niet mogelijk tijdens de vervolging, maar bedoeld voor gevallen waarin vast staat dat de zaak niet (verder) zal worden vervolgd.n
Zie voor een voorbeeld van een afzonderlijke vordering onttrekking aan het verkeer na een sepot reeds HR 8 januari 1974, ECLI:NL:HR:1974:AB4108, NJ 1974/115. HR 11 maart 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC1898, NJ 1986, 574 m.nt. Th.W. van Veen.
4.7Voor toewijzing van een afzonderlijke vordering tot onttrekking aan het verkeer wordt in de tekst van art. 36b lid 1 aanhef en onder 4º Sr – anders dan in de onderdelen 1º, 2º en 3º van dit artikellid – niet met zoveel woorden verlangd dat vast moet staan dat een strafbaar feit is begaan. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt echter dat ook voor de toewijzing van een afzonderlijke vordering tot onttrekking aan het verkeer een relatie tot een begaan strafbaar feit is vereist.n
HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:37, NJ 2022/57, rov. 3.4.1 en HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:40, rov. 2.3.1. HR 27 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9338, NJ 1993/586 m.nt. Th. W van Veen, rov. 5.4, HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:37, NJ 2022/57, rov. 3.4.2 en HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:40, rov. 2.3.2. Remmelink heeft verdedigd “dat onder feit zou moeten worden verstaan een gebeuren, dat bij de inbeslagneming van het goed vermoed werd strafbaar te zijn.” Van die praktische en in historisch opzicht verdedigbare zienswijze heeft de Hoge Raad al in de jaren zeventig van de vorige eeuw afstand genomen. Remmelink heeft dat onderkend met een verwijzing naar onder meer HR 7 december 1971, NJ 1972/197. De rechter zal moeten vaststellen dat een strafbaar feit is begaan. “Hij zal in dat oordeel in een hoge mate vrij zijn (geen binding aan wettige bewijsmiddelen enz.). Wie het strafbaar feit heeft begaan hoeft hij niet perse vast te stellen.” Zie D. Hazewinkel-Suringa, Inleiding tot de studie van het Nederlandse strafrecht, bewerkt door J. Remmelink, Alphen aan den Rijn: H.D. Tjeenk Willink 1979, p. 616.
4.8In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het openbaar ministerie [betrokkene 1] , de dochter van de klaagster, heeft laten weten dat zij niet verder zal worden vervolgd voor overtreding van art. 425 Sr. Primair wordt in dat verband betoogd dat – nu er geen strafzaak komt – de rechtbank heeft verzuimd vast te stellen dat er om die reden ook geen onttrekking aan het verkeer kon volgen “en er dus geen strafvorderlijk belang meer was”. Ik kan de steller van het middel hierin niet volgen. Hij lijkt te miskennen dat de afzonderlijke vordering tot onttrekking aan het verkeer juist is bedoeld voor situaties waarin vast staat dat er geen vervolging (meer) plaatsvindt. De primaire klacht faalt.
4.9Subsidiair is aangevoerd dat de rechtbank heeft verzuimd onderzoek te doen naar de vraag of er sprake was van een strafbaar feit en daarover een oordeel te geven. Ook hierin volg ik de steller van het middel niet. Het enkele feit dat de dochter van de klaagster niet verder wordt vervolgd wil niet zeggen dat er geen sprake kan zijn van een strafbaar feit en er geen onttrekking aan het verkeer kan plaatsvinden. Het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2013 ECLI:NL:HR:2013:944,n
Dit arrest is ook online gepubliceerd op SR updates met een noot van P.A.M. Mevis; SR updates, 3 februari 2020. Ten laste was gelegd de voorloper van het huidige art. 2.1 lid 1 Wet Dieren, namelijk art 36 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
4.10Ook de subsidiaire klacht faalt
4.11Ik heb me nog afgevraagd welk belang de klaagster bij deze klacht heeft nu de vordering onttrekking aan het verkeer inmiddels is afgewezen en de teruggave van de hond is gelast. Dat belang is neem ik aan gelegen in de voorwaarden die aan de afwijzing van de vordering zijn verbonden.n
De steller van het middel noemt in de schriftuur (onder k) als belang van de klaagster bij dit cassatieberoep dat de beslissing van de rechtbank er toe heeft geleid dat het beslag op de hond onnodig werd verlengd en de klaagster extra advocaatkosten heeft moeten maken. Dit lijkt mij geen rechtens te respecteren belang.
4.12Het middel faalt.
5.1Het middel faalt en kan met een aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan.
5.2Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
5.3Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG