PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/04669
Zitting 16 april 2024
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 1 december 2022 door het gerechtshof Amsterdam wegens in de zaak A onder 1 primair “met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam” en in de zaak B “met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Verder heeft het hof een beslissing genomen over de vorderingen van de benadeelde partijen en telkens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en D.W.H.M. [betrokkene 15], advocaat te Hoofddorp, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.1Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van het in de zaak A onder 1 primair tenlastegelegde feit onvoldoende is gemotiveerd, nu deze in de kern door niet meer dan één getuigenverklaring wordt gesteund.
3.2Ten laste van de verdachte is in de zaak A onder 1 primair bewezenverklaard dat:
“hij op 5 mei 2013 te [plaats] , met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 2009), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] , hebbende verdachte:
- zijn vinger in de vagina en tussen de schaamlippen van [slachtoffer 1] gebracht, en
- zijn vinger tussen de billen van [slachtoffer 1] gebracht, en
- met zijn mond en/of tong de vagina en de billen van [slachtoffer 1] betast;”
3.3Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de aanvulling op het verkorte arrest:
“1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL084A 2013047256-1 van 3 juni 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 26-30 (begeleidingsformulier pv).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 3 juni 2013 afgelegde verklaring van [aangeefster] , die aangifte deed namens [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2009:
Ik ben de moeder van [slachtoffer 1] . Zij is geboren op [geboortedatum] 2009. Ik woon in [plaats] samen met [slachtoffer 1] en mijn zoon [betrokkene 1] . De vader van mijn kinderen is [betrokkene 2] . Ik wil aangifte doen van seksueel misbruik tegen [verdachte] . Hij is de opa van [slachtoffer 1] en de vader van [betrokkene 2] . Het is gebeurd in [plaats] .
Ik was [slachtoffer 1] zondags aan het afdrogen tussen haar benen en zij vertelde mij dat haar opa, opa [verdachte] , daar ook aan had gezeten. Ze vertelde er specifiek bij dat het met zijn vinger was, ze zei ‘hier aan mijn billen’. Ze wees ook naar haar vagina. Ik vroeg toen aan [betrokkene 2] of hij er bij kon komen en vroeg toen aan [slachtoffer 1] of ze het ook tegen hem kon vertellen. Dat heeft ze gedaan. Ik heb haar in bed gelegd. Ze vertelde toen dat opa haar gezegd had dat ze dit aan niemand mocht vertellen. Ze vertelde ook dat oma het toch gezien had en erg boos was geworden op opa. Opa wilde oma toen knuffelen om het goed te maken en oma was toen erg boos geworden. Dat was dezelfde avond gebeurd. Wat [slachtoffer 1] ook vertelde was dat opa met zijn vinger aan haar vagina zat en vervolgens deze vinger in zijn mond stopte en zei dat dat lekker was. Later vertelde ze dat opa zijn pink had gebruikt daarvoor, ze stak daarbij haar pink omhoog. Ze vertelde dat het bij opa en oma thuis in hun kamer was gebeurd. Ik heb haar gevraagd wanneer dat gebeurd was. Ze vertelde dat dit gebeurd was in het weekend dat ze daar was. De volgende dag begon [slachtoffer 1] zelf te vertellen dat opa met een vinger aan haar vagina had gezeten. Ze vertelde dat op dezelfde manier en gebruikte dezelfde handgebaren. Ze vertelde verder dat ‘opa [plaats] ’, zoals zij hem noemt, zijn mond had gebruikt en zij vertelde dat opa met zijn mond ‘hier’ deed. Met ‘hier’ wees zij naar haar vagina. Ook vertelde zij dat opa haar billen uit elkaar had gedaan. Ze had tegen opa gezegd dat hij dat niet moest doen, omdat dit pijn deed. Ze wees toen naar de achterkant, naar haar billen. Die dag daarna vertelde ze dit verhaal nog een keer. Ze was duidelijk, kwam helder over en vertelde dat opa haar pink gebruikte. Ze vertelde ook dat opa bij haar naar binnen gegaan was. Ik heb het opgeschreven en lees het nu even terug. Ze vertelde dat opa ‘daar’ met haar aan het spelen was en dat hij met zijn vinger naar binnen was gegaan. Hiermee bedoelde ze en wees ze naar haar vagina.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL084A 2013047256-4 van 11 juni 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina’s 31-33 (begeleidingsformulier pv).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 11 juni 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Ik ben [betrokkene 2] , de vader van [slachtoffer 1] . Ongeveer twee jaar geleden is mijn relatie met [aangeefster] , de moeder van [slachtoffer 1] , geëindigd. In het weekend van 4 en 5 mei 2013 heb ik [slachtoffer 1] en haar broertje [betrokkene 1] meegenomen naar opa en oma in [plaats] . We zijn toen gaan logeren. [slachtoffer 1] ging naar boven met oma om te bidden. Ik bleef beneden met mijn broer praten. Toen [slachtoffer 1] weer naar beneden kwam, zei ze iets van ‘opa zat aan mij en oma vond dat niet goed’. Ik heb dat toen niet goed gehoord, omdat ik met mijn broer aan het praten was. De week daarop, de 11e en 12e (het hof begrijpt: mei 2013), zijn we weer naar opa en oma in [plaats] geweest. We hebben toen in een hotel geslapen. De week (erna) waren we gewoon in [plaats] . [aangeefster] en ik waren de kinderen naar bed aan het brengen. [aangeefster] riep mij en zei: ‘moet je luisteren wat [slachtoffer 1] te vertellen heeft’. Ze vroeg aan [slachtoffer 1] : ‘Kun je het nog een keer vertellen?’. [slachtoffer 1] begon toen te vertellen dat opa met zijn pinkie aan haar billen had gezeten, dat opa met zijn pinkie in zijn mond was gegaan en zei dat het lekker was en dat zij het aan niemand mocht vertellen, ook niet aan oma. [slachtoffer 1] vertelde dat oma even later binnen kwam, dat zag en toen zei dat het niet goed was en heel vies was. [slachtoffer 1] zei ook nog dat oma heel boos was. Toen wilde opa oma een knuffel geven en dat wou oma niet. [slachtoffer 1] is een heel opgewekt, vrolijk, bijdehand kind. Heel pienter en sociaal. Ik heb bij [slachtoffer 1] geconstateerd dat ze constant met de benen wijd zat, met haar vagina zat te spelen en dat ze zegt dat ze pijn aan haar billen heeft. Zij weet nog niet goed wat haar billen zijn en wat haar vagina is. Ze is heel dwars geworden en onhandelbaar en ze valt terug in bepaalde oude patronen, zoals op haar duim zuigen en ’s avonds wil ze bij haar moeder slapen, omdat ze bang is.
3. Een geschrift dat slechts in samenhang met de andere bewijsmiddelen tot het bewijs is gebezigd, te weten een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1263-2013080918-14 van 9 januari 2014, opgemaakt (maar niet ondertekend) door opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , doorgenummerde pagina’s 75-81.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 9 januari 2014 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Wij besloten het weekend van 4 en 5 mei 2013 naar [plaats] te gaan. We hebben ontbeten en om een uur of elf kwam mijn broer [betrokkene 3] . We hebben het toen over voetballen gehad. Mijn vader en moeder waren boven. Mijn moeder was boven om te bidden. Ik wist dat [slachtoffer 1] ook boven was, want ik zag haar niet. Mijn vader was eerst beneden, toen kwam mijn broer en toen ging mijn vader naar boven. Ik denk dat [slachtoffer 1] rond 13.00 à 13.30 uur naar beneden kwam. Toen [slachtoffer 1] bij mij stond, waren mijn ouders boven. Ze begon al tegen me te praten, maar omdat ik nog aan het praten was (het hof begrijpt: met [betrokkene 3] ), had ik niet meteen aandacht voor haar. Meestal weet zij dat zij op haar beurt moet wachten om iets tegen mij te kunnen zeggen. Ik luisterde met een half oor en was tegelijkertijd in gesprek met mij broer. Ik was moet dat moment misschien wel stil met mijn mond, maar in gedachten bezig met de discussie. [slachtoffer 1] zei tegen mij: “opa zat aan mijn billen en oma was erbij”. [slachtoffer 1] weet niet het verschil tussen haar billen en vagina. Alles op dat gebied noemt zij ‘billen’. Ik was op dat moment in discussie met mijn broer over voetbal. Daardoor was ik mij niet echt meteen bewust van wat [slachtoffer 1] zei. Ik had haar meteen aandacht moeten geven. Zij probeerde mij iets belangrijks te zeggen.
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL084A 2013047256-6 van 21 juni 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina’s 34-39 (begeleidingsformulier pv).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als vragen (V) of opmerkingen (O) van de verbalisant en, in antwoord (A) daarop, als de op 20 juni 2013 afgelegde verklaring van [slachtoffer 1] :
V: Wat kwam jij mij vertellen?
A: Mijn opa doet met vingers in mijn billen en ook met zijn mond aan mijn billen en daar word ik ziek van.
V: Opa doet de vingers in de billen, zeg jij. Waar zitten je billen?
A: Mijn billen zitten voor en achteren.
O: [slachtoffer 1] wijst naar haar vagina en billen.
V: Ging hij vooraan of achteraan in de billen?
A: Hij ging gewoon vooraan en achteraan. Dan moet ik gaan liggen. Dan lag ik op mijn rug. Met de billen aan de voorkant kun je plassen en met de billen aan de achterkant kun je poepen. Opa zat bij allebei de billen met de vinger. Opa deed de billen in de vinger (het hof begrijpt: de vinger in de billen). Hij zei dat het lekker was. Hij deed mijn onderbroek omlaag. Ik was op oma’s kamer aan het dansen. Van opa moest ik op bed liggen, want hij ging met zijn vinger in mijn billen...zo met de vinger en dan in de mond.
V: Waar was oma?
A: Oma was op (het hof begrijpt: in) de badkamer haar gezicht aan het wassen. Toen was opa gaan staan en deed hij met de tong in de mond aan allebei de billen. Hij ging gewoon een stukje omlaag. Zo bukken.
O: [slachtoffer 1] bukt.
V: Waar was jij?
A: Ik was in de slaapkamer in [plaats] . Oma zag het. Oma zei dat ik daar ziek van word en dat het niet lekker is.
V: Wat doet opa als hij met de vinger in de voorkant van je billen gaat?
A: Tong bij de billen.
V: Wat doet hij met zijn vinger?
A: Bij de billen. En ook achter.
O: Doet voor, haalt vinger door lucht.
5. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0800-2013047256-14 van 18 december 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , (niet doorgenummerde pagina’s) (aanvullend proces-verbaal onderzoek Jemen/Oman).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisant:
Naar aanleiding van een verzoek van de politie, afdeling zeden, zijn aantekeningen van [aangeefster] achterhaald en bij dit proces-verbaal gevoegd. Het betreft onder andere tien bladzijden uit de agenda van 2013.
6. Een geschrift dat slechts in samenhang met de andere bewijsmiddelen tot het bewijs is gebezigd, te weten een bij het onder 5 genoemde bewijsmiddel gevoegde fotokopie van bladzijden uit de agenda van 2013 van [aangeefster] (niet doorgenummerde pagina’s) (aanvullend proces-verbaal onderzoek Jemen/Oman).
Dit geschrift houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, in:
In week 18 - zaterdag 4 mei:
[slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ) & [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) naar [plaats] met [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2] ).
7. Een proces-verbaal verhoor getuige van 7 juli 2017, opgemaakt door mr. G.D. de Jong, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland (als los document in het dossier opgenomen).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 juli 2017 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [betrokkene 3] , zoon van de verdachte:
[slachtoffer 1] kwam heel af en toe bij mijn ouders. De laatste keer was op de verjaardag van mijn vader. Daarna is [betrokkene 2] nog met [slachtoffer 1] bij mij geweest. Dat was op de verjaardag van mijn zoontje, begin mei. Dat was in 2012 of 2013. [betrokkene 2] sliep toen bij mijn ouders. Ik heb even binnen gezeten. Ik sprak met [betrokkene 2] , mijn vader en mijn moeder. Ik durf niet te zeggen waar mijn ouders de hele tijd waren. Ik zat met [betrokkene 2] en mijn vader te praten. Ik weet niet of mijn vader steeds beneden bij ons was. [slachtoffer 1] was boven met mijn moeder. Het zou kunnen dat mijn vader ook boven is geweest.
8. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 17 november 2022.
Deze verklaring van de verdachte houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[slachtoffer 1] kwam misschien één keer per jaar langs. Ik heb nooit verzorgende handelingen bij [slachtoffer 1] verricht.”
3.4De bestreden uitspraak van het hof bevat verder ten aanzien van dit feit de volgende bewijsoverweging:
“Bewijsoverweging ten aanzien van zaak A onder 1 primair tenlastegelegde
De raadsvrouw heeft zich op de terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde. Daartoe heeft zij kort gezegd aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] (hierna ook: [slachtoffer 1] ) onvoldoende betrouwbaar zijn om als bewijsmiddel te gebruiken. Daarnaast is er voor de verklaring van [slachtoffer 1] onvoldoende steunbewijs voorhanden.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Anders dan de raadsvrouw ziet het hof geen goede reden om aan betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] te twijfelen. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat hier sprake is geweest van een spontane onthulling van een driejarig meisje tegenover haar moeder. [slachtoffer 1] heeft haar verhaal later niet alleen tegen haar vader verteld, maar ook tegen de politie tijdens het studioverhoor. De inhoud van hetgeen zij heeft verteld komt telkens in essentie overeen. Het gaat daarbij om een op verschillende punten gedetailleerd relaas, waarvan het hof het - net als de rechtbank - hoogst onaannemelijk acht dat een driejarig kind dit verzint.
De in dit verband door de verdediging gedane suggestie dat de eerste uitlatingen die [slachtoffer 1] bij het afdrogen tegenover haar moeder [aangeefster] (hierna: [aangeefster] ) heeft gedaan - dat opa (de verdachte) aan haar billen had gezeten, waarbij zij wees naar haar vagina - betrekking kunnen hebben gehad op een normale verzorgingshandeling, zoals het afvegen van de billen, vindt weerlegging in de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij nooit verzorgende handelingen bij [slachtoffer 1] heeft verricht. Het hof ziet geen enkele concrete aanwijzing voor de door de raadsvrouw genoemde mogelijkheid dat [aangeefster] de uitlatingen van haar dochter foutief heeft geïnterpreteerd of dat een - door reeds langer bestaande bezorgdheid om haar dochter ingegeven - wijze van (suggestieve) vragen stellen van (sturende) invloed is geweest op hetgeen [slachtoffer 1] heeft verteld.
[betrokkene 2] , de vader van [slachtoffer 1] en de zoon van de verdachte (hierna ook: [betrokkene 2] ), heeft op 11 juni 2013 - iets meer dan een maand na de datum waarop het seksueel misbruik zou hebben plaatsgevonden - een verklaring afgelegd. Die houdt in dat hij in het weekend van 4 en 5 mei 2013 met zijn kinderen (onder wie [slachtoffer 1] ) is gaan logeren bij de verdachte en diens vrouw. [slachtoffer 1] is toen op enig moment met haar oma naar boven gegaan. Toen [slachtoffer 1] naar beneden was gekomen, vertelde zij haar vader dat ‘opa’ (het hof: de verdachte) aan haar zat en ‘oma’ (het hof begrijpt: [betrokkene 4] , hierna: [betrokkene 4] ) dat niet goed vond.
De mededelingen die [slachtoffer 1] tegenover haar vader heeft gedaan, moeten hem op 11 juni 2013 nog behoorlijk vers in het geheugen hebben gelegen. Verder zijn er, anders dan de raadsvrouw heeft geopperd, in het dossier geen solide aanknopingspunten te vinden voor de gedachte dat [betrokkene 2] [slachtoffer 1] op 5 mei 2013 totaal verkeerd heeft verstaan of dat hij haar woorden achteraf verkeerd heeft geïnterpreteerd, laat staan dat [slachtoffer 1] helemaal niets tegen [betrokkene 2] heeft gezegd en hij met zijn verklaring heeft geprobeerd de aangifte te versterken. Het hof acht derhalve deze verklaring van [betrokkene 2] betrouwbaar.
Uit de verklaring die [betrokkene 2] vervolgens op 9 januari 2014 heeft afgelegd wordt duidelijk waarom hij op 5 mei 2013 niet onmiddellijk alarm heeft geslagen. Hij lichtte toe dat zijn moeder (het hof begrijpt: [betrokkene 4] ) die ochtend boven was om te bidden, en dat [slachtoffer 1] ook boven moet zijn geweest, omdat hij haar niet beneden zag. Zijn vader (de verdachte) was aanvankelijk ook beneden, totdat zijn broer [betrokkene 3] (hierna ook: [betrokkene 3] ) kwam. [betrokkene 2] is vervolgens met zijn broer over voetbal in gesprek geraakt, terwijl zijn vader na de komst van [betrokkene 3] naar boven is gegaan. Toen [slachtoffer 1] beneden kwam en zijn ouders nog boven waren, heeft [slachtoffer 1] tegen [betrokkene 2] gezegd: “opa zat aan mijn billen en oma was erbij”. [betrokkene 2] luisterde maar met een half oor naar haar, omdat hij tegelijkertijd niet zijn broer in een discussie over voetbal verwikkeld was. Achteraf realiseerde hij zich dat zijn dochter hem op dat moment iets belangrijks wilde vertellen. [betrokkene 2] is op 11 juni 2013 relatief kort gehoord, terwijl hij op 9 januari 2014 tijdens een bijna drie uur durend verhoor de gelegenheid heeft gehad uitgebreid zijn verhaal te doen. Anders dan de verdediging ziet het hof tussen deze twee verklaringen geen grote discrepanties. Veeleer kan worden gezegd dat [betrokkene 2] in zijn tweede verhoor zijn eerste verklaring nader heeft toegelicht en van detaillering heeft voorzien.
Naar het oordeel van het hof vindt de verklaring van [slachtoffer 1] (ook voor wat betreft haar context) in toereikende mate steun in de verklaringen van haar moeder en van [betrokkene 2] .
De raadsvrouw heeft nog aangevoerd dat de verklaring van [betrokkene 4] als ontlastend moet worden gezien. Laatstgenoemde heeft verklaard dat zij met [slachtoffer 1] boven is geweest en zij niets heeft zien gebeuren tussen [slachtoffer 1] en de verdachte, die op dat moment beneden was bij zijn zoons. Deze verklaring van [betrokkene 4] vindt echter haar weerlegging in de op 9 januari 2014 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] . [betrokkene 3] , op wiens verklaring de raadsvrouw ook heeft gewezen, heeft weliswaar verklaard dat [slachtoffer 1] met zijn moeder boven was en dat hij met [betrokkene 2] en zijn vader aan het praten was, maar ook dat hij niet weet of zijn vader steeds bij hen beneden is geweest en dat het zou kunnen dat zijn vader ook boven is geweest. De verklaring van [betrokkene 3] sluit de juistheid van de door [slachtoffer 1] beschreven toedracht dus niet uit. Dat [betrokkene 3] niet heeft gehoord wat [slachtoffer 1] tegen haar vader heeft gezegd, bevreemdt niet, gelet op de voetbaldiscussie die hij met zijn broer voerde.
De raadsvrouw heeft zich in dit kader voorts op het standpunt gesteld dat de gedragsverandering bij [slachtoffer 1] die haar moeder heeft bemerkt geen steun biedt aan de verklaring van [slachtoffer 1] , dat de in eerste aanleg bewezenverklaarde periode daar niet op gebaseerd kan worden en dat er dus in ieder geval geen overtuigend bewijs is voor meer dan een eenmalig voorval. Het hof kan de raadsvrouw hierin volgen en zal de verdachte in overeenstemming daarmee partieel vrijspreken en slechts de gebeurtenis op 5 mei 2013 bewezen verklaren. De aantekeningen in de agenda van de moeder van [slachtoffer 1] duiden er op dat [slachtoffer 1] al voorafgaand aan oktober 2012 gedragsproblemen vertoonde. Deze in de agenda genoteerde gedragsproblemen, ook die zich na oktober 2012 zouden hebben voorgedaan, kunnen bovendien evenzeer passen bij de normale ontwikkeling die een kind van die leeftijd doormaakt. Dit alles doet evenwel geen enkele afbreuk aan hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de bewijswaarde van de aangifte, de verklaringen van [betrokkene 2] en de verklaring van [slachtoffer 1] ten aanzien van het voorval op 5 mei 2013.
Tot slot heeft de raadsvrouw gesteld dat van seksueel binnendringen geen sprake is geweest, zodat alleen al daarom zou moeten worden vrijgesproken van het in zaak A primair tenlastegelegde. Dit standpunt vindt zijn weerlegging in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, met name in de verklaring van [aangeefster] . Zij heeft verklaard dat [slachtoffer 1] haar vertelde dat opa met zijn vinger naar binnen was gegaan en dat zij daarbij naar haar vagina wees. Voor anale penetratie ziet het hof echter onvoldoende bewijs, zodat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.”
3.5Het gaat in de onderhavige zaak in cassatie, zoals veelal in zedenzaken, om de vraag of de bewijsvoering van het hof voldoet aan het bewijsminimum van art. 342 lid 2 Sv. De Hoge Raad hanteert met betrekking tot dit bewijsminimum de volgende vooropstelling:
“Volgens artikel 342 lid 2 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342 lid 2 Sv, maar daarover slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid geven door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de beoordeling in cassatie of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd. (Vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452.)”n
Zie voor het eerst in deze formulering in HR 15 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1423, r.o. 3.2. Deze formulering – meest recent herhaald in HR 5 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1152, r.o. 2.3 – wijkt iets af maar is inhoudelijk gelijk aan de vooropstelling die de Hoge Raad sinds 2010 hanteerde, zie HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515, m.nt. Borgers, r.o. 2.4.
3.6Hoewel de Hoge Raad in deze vooropstelling benadrukt dat geen algemene regels kunnen worden gegeven over de toepassing van art. 342 lid 2 Sv, kunnen uit de jurisprudentie toch enkele gezichtspunten worden afgeleid. Deze gezichtspunten zijn in de literatuur en in conclusies van (voormalig) ambtgenoten al uitvoerig uiteengezet.n
Zie bijvoorbeeld de noot van Rozemond onder NJ 2019/23, onder 3.
3.7In de eerste plaats is het evident dat verklaringen die niet meer bevatten dan een weergave van wat het slachtoffer aan deze getuige heeft verteld – zogenoemde ‘de auditu-verklaringen’ – niet kunnen worden aangemerkt als steunbewijs.n
Vgl. HR 19 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1247, NJ 2015/489, m.nt. M.J. Borgers, r.o. 2.4. Vgl. HR 5 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1152, r.o. 2.4. Vgl. HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6458, NJ 2012/250, m.nt. T.M. Schalken, r.o. 3.3; HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6458, NJ 2012/252, m.nt. T.M. Schalken, r.o. 3.3 en HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717, NJ 2018/298, m.nt. N. Rozemond, r.o. 2.4. Vgl. HR 13 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:189, NJ 2018/297, m.nt. N. Rozemond, r.o. 2.4. Vgl. HR 11 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:549 (81 RO); HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:79 (81 RO) en HR 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1728, NJ 2010/612, m.nt. M.J. Borgers, r.o. 2.5. Vgl. HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1890, NJ 2013/279, m.nt. Reijntjes, r.o. 3.5; HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:150, NJ 2013/515, m.nt. J.M. Reijntjes, r.o. 3.3; HR 12 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1158, NJ 2014/252, m.nt. J.M. Reijntjes, r.o. 3.4; HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:3549, NJ 2015/485, m.nt. M.J. Borgers, r.o. 2.4 en HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117, NJ 2019/23, m.nt. N. Rozemond, r.o. 2.4. Zie mijn conclusie voorafgaand aan HR 22 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:292 (81 RO).
3.8In de toelichting op het middel wordt betoogd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] onvoldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen, nu deze bewijsmiddelen steeds tot dezelfde bron te herleiden zijn. Daartoe voert de steller van het middel aan dat (i) een aantekening in een dagboek of een schriftje, (ii) de vaststelling dat [slachtoffer 1] op een bepaald moment op een bepaalde plek was en (iii) de verklaring van de verdachte, onvoldoende is om als steunbewijs te worden aangemerkt, alsmede dat (iv) de nadere bewijsmotivering van het hof het voorgaande niet anders maakt, nu die motivering vooral ziet op de betrouwbaarheid van de tot het bewijs gebezigde verklaringen.
3.9Het hof heeft in de bestreden uitspraak geoordeeld dat de verklaring van [slachtoffer 1] (ook voor wat betreft haar context) in toereikende mate steun vindt in de verklaringen van haar moeder en van haar vader, [betrokkene 2] .
3.10Met betrekking tot de verklaringen van [betrokkene 2] is het oordeel van het hof wat mij betreft niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik het volgende in aanmerking. De verklaringen van [betrokkene 2] (bewijsmiddel 2 en 3) zijn meer dan alleen een ‘de auditu-verklaring’ en bevatten ook eigen waarnemingen. Zo verklaart [betrokkene 2] op 11 juni 2013, ongeveer vijf weken na het vermeende misbruik, dat hij heeft geconstateerd dat [slachtoffer 1] constant met haar benen wijd zat en met haar vagina zat te spelen, dat zij dwars en onhandelbaar is geworden en terugvalt in oude patronen, zoals duimzuigen en bij haar moeder slapen omdat zij bang is. Aangezien dergelijke gedragsveranderingen ook onder normale omstandigheden bij een driejarige peuter kunnen voorkomen, kan hieraan mijns inziens geen doorslaggevend gewicht worden toegekend.n
Vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515, m.nt. M.J. Borgers, r.o. 2.5 en HR 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3052, r.o. 2.4.
3.11Het middel faalt.
4.1Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van het in de zaak B tenlastegelegde feit onvoldoende is gemotiveerd, nu deze in de kern door niet meer dan één getuigenverklaring wordt gesteund.
4.2Ten laste van de verdachte is in de zaak B bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 1 december 1991 tot 22 augustus 1994 te [plaats] , met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, te weten, [slachtoffer 2] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, telkens een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 2] , hebbende verdachte:
- zijn penis en/of zijn vingers in de vagina en/of anus van [slachtoffer 2] gebracht en/of
- zijn penis in de mond van [slachtoffer 2] gebracht.”
4.3Deze bewezenverklaring steunt op de volgende in de aanvulling op het verkorte arrest opgenomen bewijsmiddelen:
“9. Een proces-verbaal van bevindingen (gezag) met documentcode PL100-2015029822 van 17 juni 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] , doorgenummerde pagina’s 191-193 (proces-verbaal algemeen dossier 12KABULNH).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisant:
Op 4 februari 2015 werd aangifte gedaan terzake vermoedelijke overtreding van artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht (seksueel binnendringen van iemand onder de twaalf jaar) door [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 1982.
[slachtoffer 2] deed aangifte contra haar pleegvader genaamd [verdachte] (roepnaam: [verdachte] ).
Bij beschikking van de Kantonrechter te Paramaribo van 24 juni 1992 is de moeder ontheven van de voogdij over al haar kinderen, onder gelijktijdige benoeming van [verdachte] , wonende te [plaats] aan de [a-straat 1] , tot voogd.
Op 20 augustus 1992 zijn de minderjarigen [betrokkene 5] en [slachtoffer 2] (het hof leest: [slachtoffer 2] ) door [verdachte] erkend.
Op 17 september 1991 zijn [betrokkene 5] , [slachtoffer 2] (het hof leest: [slachtoffer 2] ) en [betrokkene 6] naar Nederland gekomen.
10. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2015029822-1 van 4 februari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 8] , doorgenummerde pagina’s 45-56 (proces-verbaal algemeen dossier 12KABULNH).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als vragen (V) van de verbalisanten en, in antwoord (A) daarop, als verklaring van [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 1982:
V: Hoe begon het in Nederland?
A: Toen ik bij mijn tante woonde op de [b-straat] , kwam hij ieder nacht bij mij en [betrokkene 5] op de kamer. [betrokkene 5] sliep boven in het stapelbed en ik beneden.
V: Hij kwam dan ’s nachts?
A: Ja. Hij kwam toen steeds naast mij liggen.
V: Vertel eens hoe het begon en hoe het stopte in de nacht?
A: Hij komt binnen. Ik sliep dan diep. Hij kwam naast mij liggen. Hij kwam dan tegen mij aankruipen en begon mij aan te raken.
V: Vertel eens alles wat je daarvan weet.
A: Hij deed mijn broekje naar beneden.
V: Hoe ging het verder?
A: Hij probeerde weer in mij te gaan.
V: Hoe ging het verder?
A: Hij probeert weer in mij te dringen. Hij ging wel wat dieper. Ik ging kreunen, omdat ik pijn had. Hij probeerde ook met zijn handen het soepel te maken. Ik voelde ook nattigheid.
V: Wat voelde jij dan?
A: Ik voelde hem naar binnen glippen in mijn vagina met zijn penis.
V: Wat ging hij doen?
A: Mij seksueel misbruiken. Hij ging rustig op en neer.
V: Hoe stopte het?
A: Hij gaat weg. De volgende dag kwam hij weer. Zo ging het door. Ieder avond kwam hij naast mij liggen. Dat is een gewoonte van hem.
V: Hoe vaak is het gebeurd op de [b-straat] ?
A: Eigenlijk iedere avond.
V: Op de [b-straat] , wanneer is dat gestopt?
A: Toen wij naar het andere huis gingen. In het andere huis is het verder gegaan. Het is eigenlijk nooit gestopt.
V: In het andere huis ging het verder. Waar?
A: Zo ver ik weet hadden we allemaal een eigen kamer.
V: Hoe begon het daar?
A: We gingen eerst naar school. Als we uit school kwamen gingen we eerst eten. Zitten, bijkomen en toen begon hij ook weer dingen te doen.
V: Waar begon het daar in huis?
A: In de slaapkamer.
V: Vertel eens alles?
A: Hij ging samen met mij douchen toen ik daar woonde. Hij smeerde mijn hele lichaam in met olie. Van top tot teen, billen achterkant.
V: Waar was tante [betrokkene 4] ?
A: Die woonde niet bij ons. Zij was achtergebleven op de [b-straat] . Wij woonden alleen met [verdachte] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] .
V: Waarom bleef tante achter met de andere kinderen?
A: Er werd een baby geboren: [betrokkene 7] , mijn neefje. Wij moesten plaats maken voor de baby. Het huis werd te vol.
V: Kun jij nog herinneren de eerste keer dat hij misbruik van jouw maakte daar?
A: Op de slaapkamer en onder de douche.
V: Wat kan je het beste herinneren?
A: Onder de douche. Hij begon mij lichaam in te smeren met olie. Ik stapte uit de douche. Toen begon hij mij aan te raken. Hij begon mijn vagina te betasten en mijn achterkant en mijn anus. Dit deed het eerst met zijn handen. Hij ging met zijn handen spelen. Voorzichtig, een beetje naar binnen. Omdat alles vettig was, was alles soepel. Vandaaruit ging hij naar de slaapkamer.
V: En toen?
A: Ik moest van hem gaan liggen. Ik weet niet meer wat voor bed ik had. Ik moest gaan liggen. Hij begon mij verder te betasten met zijn vingers, dit om alles soepel te maken. Daarna moest ik op mijn rug gaan liggen en toen probeerde hij met zijn penis bij mij naar binnen te dringen in mijn vagina. Hij zat ook met zijn handen bij mijn anus. Met zijn vinger erin zodat hij ook met zijn penis later erin kon gaan. Hij ging eerst vaginaal en daarna anaal.
V: Daarna?
A: Toen hij klaar was ging hij met zijn penis in mijn anus.
V: Hoe liep dat af?
A: Hij ging heel rustig heen en weer.
V: Hoeveel keren ben je daar misbruikt?
A: Vanaf dat we daar woonden tot aan de uithuisplaatsing heel veel keren.
V: Heb jij dingen bij hem moeten doen?
A: Hij stopte wel zijn penis in mijn mond. Pijpen heet dat.
V: Hoe stopte het dan?
A: Hij stopte gewoon en dan ging hij mij ook vaginaal en anaal misbruiken. Hij kwam niet in mijn mond klaar.
11. Een proces-verbaal verhoor getuige van 8 maart 2016, opgemaakt door mr. G.D. de Jong, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland (als los document in het dossier opgenomen).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 8 maart 2016 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [slachtoffer 2] :
We zijn naar Nederland gekomen en kwamen te wonen bij oom en tante. Dat was in de [b-straat] . [betrokkene 5] en ik sliepen in een stapelbed, zij boven en ik beneden. [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) kwam iedere nacht naar onze slaapkamer. Hij kwam dan naast mij liggen en betastte mijn kruis. Hij betastte met zijn handen onder mijn pyjama. Hij zat aan mijn vagina en billen. Hij zat aan mijn billen en anus en ging ook daar naar binnen met zijn vingers. Het was altijd heel stil, omdat ik bang was. Opeens werden we naar een ander huis geplaatst, want er werd een baby geboren, de jongste zoon van tante [betrokkene 4] en [verdachte] . Dat was in de [a-straat] . [betrokkene 6] , [betrokkene 5] en ik gingen daar wonen met [verdachte] . Hij zorgde daar voor ons. Tante [betrokkene 4] kwam af en toe met [betrokkene 8] op bezoek. Hij ging samen met mij douchen en smeerde dan olie op mijn hele lichaam. In de slaapkamer begon hij mij te betasten zoals ik zojuist vertelde. Ik lag op de matras en hij lag bovenop mij. Hij ging niet zo diep met zijn penis in mijn vagina. [betrokkene 5] heeft op school verteld wat er thuis gebeurde. Wij zijn toen uit huis geplaatst.
12. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL12HL/96-019589 van 2 september 1996, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] (eind proces-verbaal onderzoek Kabul, dossierparagraaf 1.1).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 2 september 1996 afgelegde verklaring van [betrokkene 5] :
Ik doe hierbij aangifte tegen [verdachte] die mij seksueel heeft misbruikt.
Ik heet eigenlijk [betrokkene 5] (het hof leest: [betrokkene 4] ), doch mijn oom had voor mij een paspoort geregeld en daarin de naam [betrokkene 5] op laten nemen.
In september 1991 ben ik met mijn zusje [slachtoffer 2] en broertje [betrokkene 6] in Nederland gekomen. Ik kwam bij mijn oom [verdachte] en tante [betrokkene 4] (het hof begrijpt: [betrokkene 4] ) [betrokkene 4] wonen met mijn broertje en zusje. Zij woonden op de [b-straat 1] te [plaats] .
Op de [b-straat] begon oom [verdachte] na verloop van tijd mij aan te raken. Toen ik een keer ziek op bed lag smeerde hij mij helemaal in met olie.
Ik was bang voor oom [verdachte] . Ik sliep op het bovenste deel van een stapelbed en mijn zusje [slachtoffer 2] sliep op de onderste bed. Op een avond hoorde ik oom [verdachte] de slaapkamer in komen. Hij ging geknield bij het bed van mijn zusje zitten. Mijn zusje sliep al. Ik durfde niet te kijken en deed net of ik sliep. Toen dacht ik dat hij met mijn zusje doorging, dus seksuele dingen bij haar deed. Veel later heb ik wel eens geprobeerd om er met [slachtoffer 2] over te praten, maar ze wilde er niets over zeggen.
Bijna elke week gingen we op een woensdag, zaterdag of zondag naar het andere huis van oom en tante aan de [a-straat 1] te [plaats] toe. Alleen [slachtoffer 2] , ik en [betrokkene 8] (dochter van oom en tante) gingen daarnaar toe om te douchen. Als mijn tante er niet was dan ging oom ons, [slachtoffer 2] en mij, inzepen. Als we klaar waren met douchen ging hij ons met olie insmeren.
Begin januari 1995 kregen mijn oom en tante steeds ruzie om ons. Wij moesten toen het huis uit en moesten met z’n drieën - [slachtoffer 2] , [betrokkene 6] en ik - naar de [a-straat] om daar te wonen.
Ik heb mijn oom en [slachtoffer 2] ook een keer stiekem afgeluisterd toen ze in de badkamer waren in de [a-straat] . Ik hoorde dat [slachtoffer 2] zat te huilen en dat mijn oom tegen haar zei: “Je hebt het aan je tante verteld, als je het nog een keer doet ga ik je vermoorden”. [slachtoffer 2] zat maar te huilen.
Ik heb er op school met een leraar over gesproken. Deze had mij een brief geschreven dat ik er beter met [betrokkene 9] van de school over kon praten.
Op 2 maart 1995 ben ik in een pleeggezin terechtgekomen. [slachtoffer 2] , [betrokkene 6] en ik werden toen uit het huis aan de [a-straat] weggehaald door de Raad voor de Kinderbescherming.
13. Een proces-verbaal verhoor getuige van 29 maart 2016, opgemaakt door mr. G.D. de Jong, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland (als los document in het dossier opgenomen).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 29 maart 2016 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [betrokkene 5] :
In Nederland woonden we bij oom en tante. Daar woonden ook [betrokkene 8] en [betrokkene 10] , hun eigen kinderen, en later kwam [betrokkene 7] erbij. We woonden in een flat in [plaats] . [slachtoffer 2] en ik sliepen op één kamer in een stapelbed. Eerst was ik degene die het meest werd misbruikt. Toen ik tante op de hoogte had gebracht, begon hij aan [slachtoffer 2] te zitten. Als [slachtoffer 2] beneden in haar bed lag en hij de kamer binnen kwam, ging ik onder de dekens liggen. Hij ging dan beneden op haar bed zitten. Wat ze daar deden weet ik niet; ze waren altijd heel stil. [slachtoffer 2] ging daarna altijd wel huilen in bed. Ik heb niet gezien wat er is gebeurd tussen [slachtoffer 2] en hem. Meer het gevoel als [slachtoffer 2] mij vertelde dat [verdachte] bij haar was geweest, dan probeerde ik haar te beschermen. In het tweede huis heb ik het meeste van [slachtoffer 2] en [verdachte] meegemaakt. Ik weet niet wat er gebeurde als [slachtoffer 2] en [verdachte] alleen in de douche stonden. Ik herinner me een open dag op school. Ik liep met [slachtoffer 2] buiten. Zij vertelde dat mijn oom aan haar zat. [verdachte] zei altijd tegen mij: “Als ik jou niet kan krijgen, dan pak ik je zus en broer wel”.
14. Een proces-verbaal van verhoor met nummer PL12HL/96-019589 van 2 oktober 1996, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] (eind proces-verbaal onderzoek Kabul, dossier-paragraaf 1.3).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 2 oktober 1996 afgelegde verklaring van [betrokkene 11] :
In november 1995 heb ik [slachtoffer 2] leren kennen. Zij kwam bij mij in de klas. Op een keer had [slachtoffer 2] ruzie met een aantal meisjes in de klas. Ik dacht dat dit in januari was. De juf heeft toen aan [slachtoffer 2] gevraagd of ze met mij wilde praten. De volgende dag heb ik met [slachtoffer 2] apart in een kamertje op school gesproken en aan haar gevraagd wat er aan de hand was. Ze vertelde dat haar oom haar misbruikte en van alles bij haar deed. Ze zei dat haar broertje al naar een jongenstehuis was gebracht en dat ze haar zus [betrokkene 5] had gesproken. Toen [slachtoffer 2] dit vertelde moest zij huilen. [slachtoffer 2] heeft ook tegen mij gezegd dat ze zich uit moest kleden en dat haar oom dan aan haar ging zitten. Dat gebeurde meestal als haar tante er niet was en meestal in haar slaapkamer. [slachtoffer 2] had het er erg moeilijk mee toen ze mij dit vertelde. Ze zei ook dat haar oom er bij kwam staan als zij onder de douche ging en dat ze bepaalde dingen moest doen. Hij kwam ook elke keer met zijn handen aan haar billen en borsten. Ze mocht er van haar oom niet over praten. Als ze dat wel deed dan zou ze het huis uit moeten.
15. Een proces-verbaal van verhoor met nummer PL12HL/96-019589 van 9 oktober 1996, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9] (eind proces-verbaal onderzoek Kabul, dossier-paragraaf 1.4).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 9 oktober 1996 afgelegde verklaring van [betrokkene 12]:
Op 2 maart 1995 werd [betrokkene 5] door de Raad voor de Kinderbescherming bij ons gebracht. Ik ben sindsdien haar pleegmoeder. [betrokkene 5] vertelde dat oom [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) op 1 maart 1995 nog aan haar zusje [slachtoffer 2] had gezeten. [betrokkene 5] had haar ogen toen stijf dichtgeknepen. [betrokkene 5] had heel veel zorgen over [slachtoffer 2] : [slachtoffer 2] kwam bij [betrokkene 5] en dus bij ons op bezoek. Zo hadden [betrokkene 5] en [slachtoffer 2] een keer een gesprekje waarbij ik aanwezig was. [slachtoffer 2] vertelde, zoals ik hoorde, dat haar oom [verdachte] een keer aan haar had gezeten en dat zij kort daarvoor met haar oom naar een vieze film moest kijken toen ze nog in de flat aan de [a-straat] woonde. [slachtoffer 2] heeft tegen mij ook wel eens gezegd dat ze seksueel misbruikt was door haar oom [verdachte] .
[betrokkene 6] heeft tijdens een bezoek een keer gezegd dat hij had gezien dat [slachtoffer 2] van oom [verdachte] naar de douche of wc moest komen en dat de deur toen werd afgesloten. Toen zij later terug kwam leek zij heel verdrietig. Ik heb aantekeningen van de telefoongesprekken tussen oom [verdachte] en [slachtoffer 2] . Ik heb de telefoongesprekken meegeluisterd en opgetekend. Bij deze geef ik u de uitgewerkte aantekeningen.
16. Een geschift dat slechts tot het bewijs wordt gebezigd in samenhang met de andere bewijsmiddelen, te weten een verslag van telefoongesprekken van [slachtoffer 2] met haar tante [betrokkene 4] (het hof begrijpt: [betrokkene 4] ), [betrokkene 3] en oom [verdachte] d.d. 26 oktober 1995, gevoegd bij het onder 15 genoemde bewijsmiddel (eind proces-verbaal onderzoek Kabul, dossier-paragraaf 1.4).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Oom: Mama is boos op jullie, [slachtoffer 2] . Ze ligt in het ziekenhuis. Ze gaat dood als ik niet meer voor haar kan zorgen. [slachtoffer 2] , vertel het niemand, luister niet naar de mensen die de baas over jullie spelen. Als ik naar de gevangenis moet, wie moet jouw mama en jou dan verzorgen? (...) Ik weet alles hoor. Ik krijg alle brieven. Ik weet het van de professor, hij heet [betrokkene 15], dat heb ik allemaal. (...) Jij bent ook [achternaam] [slachtoffer 2] . Zeg maar papa [slachtoffer 2] , zeg dan.
[slachtoffer 2] : Ik wil geen papa zeggen, dat kan ik niet. Ik zeg nog wel oom.
Oom: [slachtoffer 2] , ik ben toch jouw papa?
[slachtoffer 2] : Dat weet ik niet.
Oom: Je mag weer bij me komen wonen, ik wil jouw voogd blijven.
[slachtoffer 2] : Ik wil niet bij u komen wonen.
Oom: Goed, dan kan tante jouw voogd worden en dan ben je weer bij de familie. (...) Bel me om 16.00 uur, bel je papa? Zeg maar papa en ga niet meer liegen.
[slachtoffer 2] : Ik lieg niet en ik kan ook geen papa zeggen, alleen maar oom.
17. Een proces-verbaal van verhoor met nummer PL12HL/96-019589 van 26 september 1996, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] (eind proces-verbaal onderzoek Kabul, dossier-paragraaf 1.2).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 26 september 1996 afgelegde verklaring van [betrokkene 9] :
Ik ben als coördinator leerlingenbegeleiding werkzaam bij het [college], gevestigd te [plaats] . Ik heb [betrokkene 5] en haar een jaar jongere zusje hier op school meegemaakt. In het schooljaar 1994-1995 is [betrokkene 5] op bovenbedoelde school geplaatst.
Na de kerstvakantie 1994 heeft [betrokkene 5] een vertrouwelijk gesprek gehad met de godsdienstlerares [betrokkene 13]. Dat gesprek ging enigszins over wat er zich bij [betrokkene 5] thuis afspeelde. [betrokkene 5] gaf toen al aan dat ze seksueel misbruikt werd door haar oom [verdachte] . De godsdienstlerares had [betrokkene 5] verteld dat ze er beter met mij over kon praten in mijn functie van vertrouwenspersoon op school. [betrokkene 5] heeft dat toen ook gedaan.
Dat wat [betrokkene 5] mij vertelde kwam er op neer dat zij regelmatig seksueel misbruikt was. [betrokkene 5] vertelde het verhaal aan een stuk door en ik heb haar laten praten. [betrokkene 5] moest daarbij geregeld huilen en ik twijfelde geen moment aan dat wat zij vertelde. Het was heel overtuigend. De reden dat [betrokkene 5] het aan mij ging vertellen was dat zij dacht dat haar oom [verdachte] nu haar zusje [slachtoffer 2] seksueel misbruikte. Dat wat haar door haar oom werd aangedaan, kon ze nog wel incasseren, maar ze kon er niet mee leven dat haar zusje hetzelfde zou moeten meemaken als zij, met als achterliggende gedachte de belofte die zij haar moeder had gedaan om goed voor haar zusje te zullen zorgen.
[betrokkene 5] zou hebben gezien dat hij haar zusje in de keuken had aangeraakt en dat hij bij haar op de slaapkamer kwam.
In het schooljaar 1995-1996 (november) werd [slachtoffer 2] bij ons op school geplaatst door oom [verdachte] en tante. Naar ik meen was het mei 1996 dat [slachtoffer 2] plotseling van de ene op de andere dag van school werd gehaald. Een paar kinderen vertelden toen uit zichzelf dat zij op de hoogte waren van de situatie van [slachtoffer 2] . Zij hadden van [slachtoffer 2] zelf gehoord dat haar oom incest met haar pleegde.
18. Proces-verbaal ‘PV bevindingen GBA’ met documentcode 2015029822 van 18 juni 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] , doorgenummerde pagina’s 43-44 (pv voorgeleiding onderzoek Kabul).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisant:
In de GBA is te zien dat wat betreft [slachtoffer 2] de datum van vestiging in Nederland en inschrijving in de gemeente [plaats] 17-09-1991 is en de datum aanvang adreshouding [a-straat 1] te [plaats] 07-08-1992 is.
19. Een proces-verbaal ‘loop-verbaal’ met nummer PL12HL/96-019589 van 14 maart 1997, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] (niet doorgenummerde pagina) (proces-verbaal algemeen dossier 12KABULNH).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisant:
[geboortedatum]-92 Geboorte van [betrokkene 7] .
20. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 22 november 2018.
Deze verklaring van de verdachte houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik woon sinds 1997 in de [c-straat] te [plaats] . Daarvoor woonde ik in de [a-straat] en daarvoor in de [b-straat] . In de [a-straat] heb ik een tijdje alleen met de kinderen gewoond.
21. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 17 november 2022.
Deze verklaring van de verdachte houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het is juist dat de meisjes in een stapelbed lagen.”
4.4De bewijsoverwegingen van het hof houden ten aanzien van dit feit het volgende in (met weglating van voetnoten):
“Bewijsoverweging ten aanzien van het in zaak B tenlastegelegde
De raadsvrouw heeft op de terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van het in zaak B tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij - kort samengevat - het volgende aangevoerd:
(i) De verklaringen van [slachtoffer 2] (hierna ook: [slachtoffer 2] ) en [betrokkene 5] (hierna ook: [betrokkene 5] ) dienen als onbetrouwbaar van het bewijs te worden uitgesloten;
(ii) Er is onvoldoende ander bewijs dat de verklaringen van [slachtoffer 2] ondersteunt;
(iii) De ten laste gelegde gedragingen hebben niet gedurende de ten laste gelegde periode plaatsgevonden. Het dossier biedt sterke aanwijzingen dat het misbruik in ieder geval niet op de [b-straat] kan hebben plaatsgevonden, onder meer omdat de verdachte daar toen niet verbleef; hij woonde immers eerst aan de Kenaustraat en vervolgens aan de [a-straat] . De verhuizing naar de [a-straat] vond pas na de ten laste gelegde periode plaats.
Het hof overweegt als volgt.
ad (i)
Verklaringen van [slachtoffer 2]
Op 4 februari 2015 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van, kort gezegd, seksueel misbruik door haar oom [verdachte] (de verdachte), toen zij met haar zus [betrokkene 5] bij hem en zijn echtgenote in huis woonde. Op 2 september 1996 had haar zus [betrokkene 5] al aangifte gedaan van seksueel misbruik door de verdachte. Na de aangifte van [betrokkene 5] zijn zij beiden uit huis geplaatst. [slachtoffer 2] is echter na enige tijd weer gaan inwonen bij de verdachte en zijn echtgenote.
De raadsvrouw heeft op zich met juistheid gesteld dat [slachtoffer 2] door de jaren heen niet telkens consistent over het seksueel misbruik door de verdachte heeft verklaard. Zo heeft [slachtoffer 2] op 3 oktober 1996 tegenover [betrokkene 14] van Stichting Jeugd en Gezin Noord-Holland en op 25 maart 1999 tegenover de rechter-commissaris ontkend dat sprake was van seksueel misbruik door de verdachte. In haar aangifte van 4 februari 2015 is [slachtoffer 2] echter op deze eerdere verklaringen teruggekomen en heeft zij gedetailleerd, consistent en helder over het seksueel misbruik door de verdachte verklaard. Daarbij heeft zij uitgelegd waarom zij in 1996 en 1999 niet over het seksueel misbruik heeft durven verklaren; zij werd door de verdachte bedreigd met de dood: als zij het ooit aan iemand zou vertellen zou de verdachte haar vermoorden; daarbij heeft de verdachte haar keel dichtgeknepen.
[betrokkene 5] heeft al na de kerstvakantie in 1994 in een vertrouwelijk gesprek met haar godsdienstlerares spontaan gezegd dat zij seksueel werd misbruikt door de verdachte. Vervolgens heeft zij begin 1995 tegenover [betrokkene 9] (coördinator [college]) opnieuw spontaan melding gemaakt van seksueel misbruik door de verdachte. Uit de verklaring van [betrokkene 9] blijkt dat de reden dat [betrokkene 5] over het misbruik aan de coördinator is gaan praten, was gelegen in het feit dat zij dacht dat de verdachte nu haar zusje [slachtoffer 2] seksueel misbruikte. Deze verklaring komt zeer authentiek op het hof over. Nadien heeft [betrokkene 5] tegenover de politie nader verklaard over hetgeen zij met betrekking tot het misbruik van [slachtoffer 2] heeft waargenomen. Daarin is steun te vinden voor de verklaringen van [slachtoffer 2] . Het hof heeft geen aanleiding aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 5] te twijfelen, zoals hierna nog nader zal worden toegelicht.
Dat in de ten laste gelegde periode wel degelijk sprake is geweest van seksueel misbruik door de verdachte kan voorts (mede) worden afgeleid uit de verklaringen die [betrokkene 12] (de pleegmoeder bij wie [betrokkene 5] en [slachtoffer 2] enige tijd in huis hebben gewoond, hierna: [betrokkene 12]) en [betrokkene 11] (een voormalig klasgenote van [slachtoffer 2] , hierna: [betrokkene 11] ) in 1996 hebben afgelegd. Uit die twee laatste verklaringen blijkt dat [slachtoffer 2] hen in de periode 1995-1996 al (spontaan) over het seksueel misbruik door de verdachte heeft verteld, waarbij zij aan [betrokkene 11] concreet en tamelijk gedetailleerd heeft beschreven waaruit dat misbruik bestond. Bij het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 12] is bovendien een telefoonnotitie van 26 oktober 1995 gevoegd van een gesprek tussen de verdachte en [slachtoffer 2] , waarin bevestiging kan worden gevonden voor het door de verdachte onder druk zetten van [slachtoffer 2] om haar te laten zwijgen.
In 1995 is [slachtoffer 2] op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming onderzocht door klinisch psycholoog [betrokkene 15]. In zijn rapport van 26 april 1995 heeft [betrokkene 15] (onder andere) persoonskenmerken van [slachtoffer 2] beschreven en melding gemaakt van seksueel misbruik door - onder andere - de verdachte. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de gesprekstechniek van [betrokkene 15] bijzonder problematisch is: de meerderheid van de gestelde vragen was gesloten en/of suggestief, waardoor de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] kan zijn aangetast. Daarnaast is [slachtoffer 2] door een aantal kind- en persoonskenmerken meer gevoelig voor suggestie dan andere kinderen zouden zijn. Het hof heeft dit onder ogen gezien, maar stelt vast dat zich in het dossier geen concrete aanknopingspunten bevinden om te veronderstellen dat het risico dat de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] door de gestelde vragen is aangetast, zich heeft verwezenlijkt.
Daar komt nog bij dat deskundige [betrokkene 16] (niet te verwarren met [betrokkene 15]) op 9 januari 2018 heeft geconcludeerd dat de verklaringen van [slachtoffer 2] betreffende seksueel misbruik door de verdachte in hoge mate betrouwbaar zijn. Bij aanvullend rapport van 4 februari 2020 is hij gemotiveerd bij zijn conclusie gebleven, nadat hem de vraag werd voorgelegd of zijn conclusie anders werd na het kennisnemen van het interview met [betrokkene 5] door [betrokkene 15]. Hij heeft op grond van het transcript van dat interview geconcludeerd dat gesloten en deels suggestieve vragen zijn gesteld, en tegen die achtergrond aangenomen dat hetzelfde is gebeurd in het interview dat [betrokkene 15] met [slachtoffer 2] had. Hij acht het desondanks niet aannemelijk dat deze interviews de bron zouden kunnen zijn waaruit alle latere verklaringen van [betrokkene 5] en [slachtoffer 2] over misbruik door de verdachte zijn voortgekomen.
De raadsvrouw heeft in dit verband voorts aandacht gevraagd voor het rapport dat rechtspsycholoog [betrokkene 17] op 12 september 2016 heeft uitgebracht. [betrokkene 17] heeft geconcludeerd dat in het dossier aanwijzingen te vinden zijn dat [slachtoffer 2] (en [betrokkene 5] ) spontaan over het vermeende misbruik spraken en dat deze spontaniteit pleit voor de betrouwbaarheid van hun verklaringen, maar dat er ook aanwijzingen zijn dat contaminatie van het geheugen plaatsvond na de eerste verklaringen van [slachtoffer 2] (en [betrokkene 5] ) - bijvoorbeeld door het ‘suggestieve interview’ met [betrokkene 15]. Dergelijke contaminatie kan de latere verklaringen van [slachtoffer 2] (en [betrokkene 5] ) hebben aangetast, aldus [betrokkene 17].
Het hof stelt in dit verband vast dat [betrokkene 17] in zijn rapport weliswaar nuances aanbrengt op de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] (en [betrokkene 5] ), maar die nuances sluiten de waarheidsgetrouwheid van de verklaringen ook bepaald niet uit. Dit geldt te minder nu vast staat dat in elk geval [betrokkene 5] spontaan tegen twee leerkrachten over het misbruik is gaan spreken. De raadsvrouw heeft er op gewezen dat [betrokkene 17] er ten onrechte van is uitgegaan dat de eerste verklaring van [slachtoffer 2] spontaan is geweest (in een gesprek met [betrokkene 11] ), nu het gesprek met [betrokkene 15] al daarvóór had plaatsgevonden. Het hof is evenwel van oordeel dat ook dit geen grond vormt om de verklaringen van [slachtoffer 2] als onbetrouwbaar van het bewijs uit te sluiten, mede gelet op hetgeen deskundige [betrokkene 16] in zijn rapport uit 2020 daaromtrent uiteen heeft gezet. Tegenover de niet uit te sluiten mogelijkheid dat [slachtoffer 2] is beïnvloed door het gesprek met [betrokkene 15], staat immers dat [slachtoffer 2] in haar keuzes en uitspraken in de periode rond 1995 ook (en wellicht in grotere mate) zal zijn beïnvloed door de verdachte, haar tante en haar neven en nichten, aldus [betrokkene 16].
De verdachte heeft nog aangevoerd dat [slachtoffer 2] weer bij hen in huis is komen wonen nadat zij uit huis was geplaatst, en dat zij dat nooit zou hebben gedaan als hij haar seksueel zou hebben misbruikt. Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] en [betrokkene 12] blijkt echter van de druk die zij van de verdachte ondervond, hetgeen geïllustreerd wordt door de brief die de verdachte haar in september 1995 stuurde, en de al genoemde telefoongesprekken die zij eind oktober 1995 voerde met haar tante, haar neef [betrokkene 3] en de verdachte, waarna zij bijna direct naar hen is teruggekeerd. Aan haar terugkeer naar (de woning van) de verdachte kent het hof dan ook in dit verband geen ontlastende betekenis toe.
Op grond van al het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 2] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Die betrouwbaarheid wordt verder onderstreept doordat de verklaringen van [slachtoffer 2] steun vinden in overige bewijsmiddelen. De door de raadsvrouw opgesomde inconsistenties en het feit dat [slachtoffer 2] een kwetsbaar meisje was dat al eerder slachtoffer was geworden van seksueel misbruik, nopen in het licht van het voorgaande niet tot een ander oordeel.
Verklaringen van [betrokkene 5]
De raadsvrouw heeft diverse kind- en persoonskenmerken van [betrokkene 5] benoemd die van invloed kunnen zijn geweest op de betrouwbaarheid van haar verklaringen. Zij heeft onder andere gesteld dat [betrokkene 5] door haar jonge leeftijd en haar verstandelijke beperking extra gevoelig was voor suggestie, waardoor de wijze waarop zij door verschillende mensen is bevraagd, cruciaal kan zijn geweest voor het ontstaan van een pseudo-herinnering.
Het gevoerde verweer treft naar het oordeel van het hof geen doel, gelet op de al genoemde gesprekken die [betrokkene 5] na de kerstvakantie in 1994 en begin 1995 met haar godsdienstlerares en met [betrokkene 9] voerde, waarin zij spontaan melding heeft gemaakt van het seksueel misbruik door de verdachte.
Daarnaast is de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 5] beoordeeld door diverse deskundigen. [betrokkene 16] heeft in 2018 en 2020 geoordeeld dat de verklaringen die [betrokkene 5] heeft afgelegd in hoge mate betrouwbaar zijn. De kanttekeningen die [betrokkene 17] bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 5] heeft geplaatst, sluiten die betrouwbaarheid niet uit.
Rekening houdend met het voorgaande acht het hof de verklaringen van [betrokkene 5] betrouwbaar nu deze gedetailleerd en op hoofdlijnen consistent zijn met betrekking tot de aard van het seksueel misbruik en de omstandigheden waaronder dit plaatsvond, en met name waar het haar waarnemingen met betrekking tot de interactie tussen de verdachte en [slachtoffer 2] betreft. Ook hier nopen de door de raadsvrouw opgesomde inconsistenties niet tot een ander oordeel.
Ad (ii)
Dit verweer vindt haar weerlegging in de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Dat het hierbij in de kern gaat om zogenaamde de auditu verklaringen (van [betrokkene 11] en [betrokkene 12]), leidt er niet zonder meer toe dat het bewijsminimum niet wordt gehaald, zoals de raadsvrouw heeft betoogd.
Ad (iii)
Het verweer ten aanzien van de tenlastegelegde periode neemt tot uitgangspunt dat [slachtoffer 2] pas rond januari 1995 naar de [a-straat] is verhuisd en dat de tenlastegelegde gedragingen niet op de [b-straat] hebben plaatsgevonden. Uit - onder andere - de aangifte en de verklaring die [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd volgt evenwel dat de tenlastegelegde handelingen zich al voordeden op de [b-straat] en dus vóórdat [slachtoffer 2] verhuisde naar de [a-straat] . Bovendien heeft [slachtoffer 2] verklaard dat zij naar de [a-straat] verhuisde vanwege de komst van haar neefje [betrokkene 7] , die op [geboortedatum] 1992 werd geboren. Ook het feit dat [slachtoffer 2] per 7 augustus 1992 is [slachtoffer 2] ingeschreven op het adres aan de [a-straat] geeft steun aan die verklaring. Overigens, ook indien de veronderstelling van de raadsvrouw juist zou zijn, zou dit niet hebben kunnen leiden tot het beoogde doel. [betrokkene 5] heeft in haar aangifte van 1996 immers verklaard dat ook toen zij nog op de [b-straat] woonde zij regelmatig - elke week op een woensdag, zaterdag of zondag - naar het huis aan de [a-straat] gingen om te douchen.
Slotsom
Het verweer wordt derhalve in alle onderdelen verworpen.”
4.5In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 2] onvoldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen, nu de verklaringen van [betrokkene 5] , [betrokkene 11] en [betrokkene 12] steeds tot dezelfde bron te herleiden zijn, dan wel onvoldoende redengevend zijn. De verklaringen van [betrokkene 9] en [betrokkene 12] betreffen volgens de steller van het middel verklaringen over wat zij van [betrokkene 5] hebben gehoord, terwijl [betrokkene 5] in haar aangifte heeft verklaard dat zij niet heeft gezien wat er is gebeurd. De verklaring van [betrokkene 9] zou vooral zien op wat zij van [betrokkene 5] heeft vernomen over het haar betreffend seksueel misbruik en zou inhouden dat [betrokkene 5] dacht dat haar oom [verdachte] nu haar zusje [slachtoffer 2] seksueel misbruikte. Verder leveren de als bewijsmiddel 16 opgenomen aantekeningen niet zonder meer voldoende steun voor de verklaringen van [slachtoffer 2] en ontbreekt een nadere motivering, aldus de steller van het middel.
4.6Het hof heeft – in het kader van het bespreken van het verweer van de verdediging over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [betrokkene 5] – overwogen dat voor de verklaringen van [slachtoffer 2] steun is te vinden in de verklaring die [betrokkene 5] tegenover de politie heeft afgelegd over hetgeen zij met betrekking tot het misbruik van [slachtoffer 2] heeft waargenomen. Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat uit de verklaringen die [betrokkene 12] en [betrokkene 11] in 1996 hebben afgelegd, (mede) kan worden afgeleid dat in de ten laste gelegde periode wel degelijk sprake is geweest van seksueel misbruik door de verdachte. Bij de bespreking van het verweer van de verdediging inhoudende dat er onvoldoende ander bewijs is dat de verklaringen van [slachtoffer 2] ondersteunt, heeft het hof overwogen dat dit verweer haar weerlegging vindt in de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Dat het hierbij in de kern gaat om zogenaamde de auditu-verklaringen (van [betrokkene 11] en [betrokkene 12]), leidt er volgens het hof niet zonder meer toe dat het bewijsminimum niet wordt gehaald.
4.7Het oordeel van het hof dat voor de verklaringen van [slachtoffer 2] steun is te vinden in de verklaring die [betrokkene 5] tegenover de politie heeft afgelegd over hetgeen zij met betrekking tot het misbruik van [slachtoffer 2] heeft waargenomen, is mijns inziens niet onbegrijpelijk. Bij de voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen bevinden zich een aangifte die [betrokkene 5] op 2 september 1996 heeft afgelegd (bewijsmiddel 12) en een getuigenverklaring die zij op 29 maart 2016 heeft afgelegd (bewijsmiddel 13). Hoewel uit deze verklaringen niet blijkt dat [betrokkene 5] het seksueel misbruik zelf heeft waargenomen, kon het hof wel degelijk redengevende kracht ontlenen aan deze verklaringen, nu deze verklaringen het verhaal van [slachtoffer 2] op concrete en wezenlijke punten bevestigen. Zo wordt in de verklaring van [betrokkene 5] bevestigd dat [slachtoffer 2] op de [b-straat] met [betrokkene 5] in een stapelbed sliep, waarbij [betrokkene 5] bovenin lag en [slachtoffer 2] onderin. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte op de [b-straat] iedere nacht bij de kamer van [slachtoffer 2] en [betrokkene 5] kwam, steeds naast haar ging liggen wanneer zij sliep en haar dan misbruikte. Deze verklaring vindt steun in de eigen waarneming van [betrokkene 5] dat de verdachte terwijl haar zusje al sliep, in de slaapkamer kwam en geknield bij en/of op het bed van haar zusje ging zitten. De verklaring van [betrokkene 5] bevat voorts de eigen waarneming dat [slachtoffer 2] ‘daarna’, dus nadat de verdachte op het bed van [slachtoffer 2] ging zitten, “altijd wel [ging] huilen in bed”. Verder heeft [slachtoffer 2] verklaard dat het misbruik plaatsvond wanneer de verdachte samen met haar ging douchen en dat hij dan haar hele lichaam insmeerde met olie. [betrokkene 5] heeft verklaard dat de verdachte [slachtoffer 2] en haar als zij klaar waren met douchen insmeerde met olie. Ook in zoverre wordt de verklaring van [slachtoffer 2] bevestigd. De verklaring van [slachtoffer 2] vindt dus op specifieke punten steun in de verklaringen van [betrokkene 5] , terwijl de verklaringen van [betrokkene 5] niet in een te ver verwijderd verband staan met de bewezenverklaarde gedragingen.
4.8Daarmee is de bewijsvoering toereikend gemotiveerd, zodat het middel reeds daarom faalt en de overige punten die door de steller van het middel naar voren zijn gebracht mijns inziens onbesproken kunnen blijven.
5. Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
6. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
7. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG