Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 20/6340 (voorlopige voorziening) en AMS 20/6346 (beroep niet tijdig)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 december 2020 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. L. Veerman),
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder.
De gemachtigde heeft op 23 november 2020 namens verzoekster een melding gedaan voor opvang en begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
De gemachtigde heeft namens verzoekster op 30 november 2020 een aanvraag gedaan tot onverwijlde verstrekking van opvang aan verzoekster.
De gemachtigde van verzoekster heeft op 1 december 2020 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 30 november 2020. Tevens heeft de gemachtigde een verzoek om voorlopige voorziening ingediend en een verzoek om een ordemaatregel.
1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting.
2.1Verzoekster voert aan dat zij een minderjarig kind heeft dat is geboren op 9 juli 2015. Verzoekster heeft met haar kind de thuissituatie verlaten en zij verblijven bij een kennis. Volgens verzoekster heeft deze kennis aangegeven dat verzoekster met haar kind voor het einde van de maand november 2020 dient te vertrekken. Ter onderbouwing daarvan legt de gemachtigde een verklaring van die kennis over.
2.2Verzoekster geeft verder aan dat sprake is van een spoedeisende situatie. Er is terstond opvang nodig. Het gezin verkeert in nood. Er is geen sprake van een ondersteunend netwerk en verzoekster is niet in staat om op eigen kracht in onderdak voor haar en haar minderjarige kind te voorzien. Als geen opvang wordt toegekend, komt het gezin op straat te staan.
2.3Uit de stukken blijkt dat verzoekster op 23 november 2020 door de GGD Amsterdam zal worden uitgenodigd voor een screening. Niet duidelijk is of deze screening inmiddels heeft plaatsgevonden.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat de verstrekte informatie veel te summier is om inhoudelijke op het beroep en het verzoek te kunnen beslissen. Zo is bijvoorbeeld op geen enkele wijze het bestaan van de noodsituatie, het ontbreken van een netwerk en het niet in staat zijn om op eigen kracht in onderdak te voorzien, nader toegelicht of onderbouwd. Uit de overgelegde verklaring van de kennis kan niet worden opgemaakt dat verzoekster met haar kind daar na 30 november 2020 niet langer welkom is. De kennis vraagt naar een oplossing voor het probleem.
4. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om verzoekster in de gelegenheid te stellen het verzoek en het beroep nader toe te lichten en te onderbouwen. Dit komt omdat verzoekster zelf het moment heeft gekozen om beroep in te stellen en het verzoek in te dienen. Van verzoekster mag worden verwacht – juist nu wordt gesteld dat sprake is van een zeer urgente situatie – dat zij het verzoek en het beroep zoveel als mogelijk motiveert, toelicht en onderbouwt zodat een voortvarende behandeling mogelijk is. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat verzoekster wordt bijgestaan door een professionele gemachtigde. Wat verzoekster heeft ingebracht is daarvoor volstrekt onvoldoende.
5. Het beroep is kennelijk ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Evenmin bestaat er aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W. Niekel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.