ECLI:NL:RBAMS:2025:2148
text/xml
public
2025-07-18T17:30:49
2025-04-02
Raad voor de Rechtspraak
nl
Rechtbank Amsterdam
2025-03-24
C/13/764547
Uitspraak
Eerste aanleg - enkelvoudig
Kort geding
NL
Amsterdam
Civiel recht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2025:2148
text/html
public
2025-07-16T15:47:10
2025-07-18
Raad voor de Rechtspraak
nl
ECLI:NL:RBAMS:2025:2148 Rechtbank Amsterdam , 24-03-2025 / C/13/764547
RECHTBANK Amsterdam
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
Zaaknummer: C/13/764547 / KG ZA 25-110 EAM/EvK
Vonnis in kort geding van 24 maart 2025
in de zaak van
de vennootschap onder firma
1. [eiser 1] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [eiser 1] ,2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiser 2] ,3. [eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiser 3] ,
eisers bij dagvaarding op verkorte termijn van 5 maart 2025,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. M.A. Krieger en F.L.P. Vulto te Den Haag,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
hierna te noemen: ING,
advocaat: mr. E.C. Netten en K.H.L. Andel te Amsterdam.
1De procedure
1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 10 maart 2025 heeft [eisers] de dagvaarding toegelicht. ING heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
aan de zijde van [eisers] : [eiser 2] en [eiser 3] , met mrs. M.A. Krieger en F.L.P. Vulto.
aan de zijde van ING: [naam 1] en [naam 2] , beide risk officer bij ING, met mrs. E.C. Netten en K.H.L. Andel.
1.3.
Na verder debat is vonnis bepaald op vandaag.
2De feiten
2.1.
[eiser 1] is een agrarisch bedrijf. [eiser 3] en [eiser 2] zijn de (enige) twee vennoten van de VOF.
2.2.
Op 18 juli 2018 heeft ING een kredietfaciliteit aan [eisers] verleend ter financiering van haar bedrijfsactiviteiten, bestaande uit een lening van € 1,9 miljoen en een rekening-courantkrediet van € 50.000. Hierop zijn de Algemene Kredietvoorwaarden (hierna: AV) en Algemene Bankvoorwaarden (hierna: ABV) van toepassing verklaard.
2.3.
Ten behoeve van dit krediet heeft ING zekerheden bedongen:
pandrecht op de bedrijfsactiva van de [eiser 1] ,
hypotheekrecht op het woonhuis met bijbehorende grond staande en gelegen te [adres 1] ,
hypotheekrecht op de boerderij met landerijen staande en gelegen te [adres 2] ,
hypotheekrecht op het woonhuis van [eiser 3] [eiser 2] aan het [adres 3] , de daarbij behorende bedrijfsgebouwen en verder toebehoren, en hun zomerhuis.
2.4.
In de hypotheekakte zijn de Algemene Bepalingen van Zekerheidsstelling van ING van toepassing verklaard. Daarin is onder meer bepaald dat het onderpand niet mag worden verhuurd zonder voorafgaande toestemming van de bank (artikel 7). De hypotheekakte zelf bevat ook een huurbeding op grond waarvan het is verboden om het onderpand zonder toestemming van ING te verhuren.
2.5.
Op 20 december 2022 is [eiser 1] failliet verklaard. [eiser 1] is niet op de zitting bij de rechtbank verschenen en zij heeft geen verzet aangetekend tegen de faillissementsuitspraak. [eiser 1] heeft ook geen contact opgenomen met ING.
2.6.
[eisers] hebben de curator in de afwikkeling van het faillissement geen toegang gegeven tot het perceel, ook niet toen de curator in gezelschap was van de rechter-commissaris en politie. Hierna is één van hen in gijzeling genomen, waarna [eisers] met de curator in overleg zijn getreden.
2.7.
Op 5 januari 2023 heeft ING [eiser 1] per brief bericht dat het krediet direct en automatisch is geëindigd op het moment dat het faillissement werd uitgesproken, op basis van artikel 9.1 onder f van de AV, en dat de schuld van [eiser 1] aan ING direct en volledig opeisbaar is.
In artikel 9.1 van de AV staat, voor zover relevant:
“(…) 9.1 De kredietfaciliteit eindigt automatisch in een aantal gevallen
(…)
f. de kredietnemer heeft ernstige financiële problemen. Ernstige financiële problemen bestaan als:
Het faillissement van de kredietnemer wordt aangevraagd; (…)”
2.8.
In de periode hierna is er meerdere malen contact en overleg gezocht met [eisers] en over de kredietopzegging en het voornemen van ING om tot uitwinning van de zekerheden over te gaan. ING laat een taxatierapport opstellen van de aan haar verhypothekeerde onroerende goederen aan [locatie 1] . Een nauwkeurige taxatie was lastig omdat [eisers] geen toegang gaf tot het onroerend goed aan de taxateur, ook niet in bijzijn van de curator, rechter-commissaris en de politie.
2.9.
ING heeft [eisers] per brief van 27 maart 2023 geïnformeerd over haar voornemen om over te gaan tot het uitwinnen van haar zekerheden, en dat zij daarom de notaris opdracht zal geven de veiling op te starten van aan ING verhypothekeerde onroerende zaken.
2.10.
Op 25 april 2023 is er een fysiek gesprek tussen [eisers] en ING over de gevolgen van de kredietbeëindiging. ING stelt het uitwinnen van haar zekerheden vervolgens tot oktober 2023 uit. De achtergrond hiervan is dat het er op dat moment naar uitziet dat alle crediteuren in het faillissement, met uitzondering van ING, kunnen worden voldaan.
2.11.
Op 11 mei 2023 is er een tweede gesprek over de afwikkeling van het krediet. ING heeft zich verder bereid getoond om mee te werken aan het
beëindigen van het faillissement van [eiser 1] , en de opeising van het krediet uit te stellen tot juli 2024. Daarbij zijn de volgende afspraken gemaakt, vastgelegd in de brief van 24 mei 2023:
“(…) Aanbod van ING
Omdat het krediet is geëindigd en u in verzuim bent in de terugbetaling van de vordering van ING, is ING gerechtigd aan haar gevestigde zekerheden uit te winnen.
Wij hebben uw argumenten aangehoord en willen u meer tijd geven om een andere financier te vinden.
ING is bereid mee te werken om het faillissement van de vof te beëindigen en de opeising van het krediet uit te stellen tot 1 juli 2024 onder de volgende voorwaarden:
Ondanks het beëindigen van het faillissement blijft het krediet de status houden van geëindigd.
Mocht ING voor 1 juli 2024 niet zijn afgelost, zij de haar gestelde zekerheden gaat uitwinnen om afgelost te worden.
De lening (…) op de rentevervaldag van 1 juli 2023 wordt niet verlengd en ten laste komt van de rekening courant. (…)
U voldoet tijdig en stipt aan uw rente- en aflossingsverplichtingen jegens de bank.
Per maand stelt u ons op de hoogte van voortgang tot herfinanciering van de vof en daarmee aflossing van ING. (…)”
2.12.
Op 4 oktober 2023 is het faillissement van [eiser 1] met een akkoord geëindigd, waarbij alle schuldeisers zijn voldaan, behalve ING, met wie dus andere afspraken zijn gemaakt.
2.13.
Op 1 juli 2024 wordt de kredietschuld van [eisers] aan ING niet integraal afgelost. Ondertussen had [eisers] niet stipt voldaan aan de rente- en aflossingsverplichtingen. Een afnemer van melk van [eiser 1] betaalde niet meer op rekening van [eiser 1] bij ING. ING heeft er toen voor gekozen om haar pandrecht (die zij heeft op de bedrijfsactiva van [eiser 1] , en dus ook op de melkgelden) openbaar te maken aan verschillende debiteuren van ING. Daarna werden de betalingen weer op de ING-bankrekening van [eiser 1] gedaan, waarmee de schuld van [eisers] aan ING met die bedragen terug liep.
2.14.
ING heeft [eisers] (onder meer) met de brief van 17 juli 2024 uitgenodigd om in gesprek te gaan over de stappen die ING nu gaat zetten in het kader van de uitwinning van haar zekerheden. Daarop volgt geen reactie van [eisers]
2.15.
Op 1 augustus 2024 heeft ING [eisers] per brief de taxatie van de panden waarop een hypotheekrecht rust, [locatie 1] , en het opstarten van het veilingtraject aangekondigd. Hierna heeft ING [eisers] nog meerdere brieven gestuurd over de aangezegde veiling en de procedure daaromtrent.
2.16.
Op 30 september 2024 ontvangt ING het geüpdatete taxatierapport van de panden van [eisers] – een update van de taxatie die begin 2023 is uitgevoerd – waaruit blijkt dat de marktwaarde van alle aan ING verhypothekeerde onroerende goederen in totaal circa € 4.460.000 bedraagt en bij executoriale verkoop tussen de € 3,2 en 3,9 miljoen zullen opleveren. Omdat de openstaande vordering van ING op dat moment (ongeveer) € 1,4 miljoen bedraagt, besluit ING te onderzoeken om alleen de panden [locatie 2] te veilen en niet [adres 3] , omdat [eiser 3] en [eiser 2] daar zelf wonen. De taxateur schat dat [locatie 2] tezamen een waarde hebben van € 1.628.000,00.
2.17.
In het kader van het opstarten van de veiling heeft ING onderzocht of [eisers] de panden [locatie 2] zonder haar toestemming aan derden heeft verhuurd, omdat dat niet is toegestaan (zie 2.4). Uit uittreksels uit de basisregistratie personen van de gemeente Uithoorn van 10 oktober 2024 blijkt dat [eisers] in elk geval [adres 1] op dat moment heeft verhuurd. Op [adres 2] staan geen personen ingeschreven. ING had hiervoor geen toestemming gegeven. ING is op 30 oktober 2024 een verzoekschriftprocedure gestart tot het verkrijgen van verlof voor het inroepen van een huurbeding door de hypotheekhouder. Dit verlof heeft ING bij beschikking d.d. 13 februari 2025 gekregen.
2.18.
Bij exploten van 11 oktober 2024 heeft ING de executie van de percelen aan het [locatie 2] op 6 maart 2025 aangekondigd aan [eisers] en aan bekende en onbekende verhuurders.
2.19.
Op 11 november 2024 heeft [eisers] een ‘promissory note’ naar ING gestuurd. Hierin staat (samengevat) dat [eiser 2] toezegt om maandelijks betalingen van € 500 te verrichten aan de houder van het briefje en dat de betalingen elke zevende van de maand opgehaald kunnen worden bij [adres 3] :
Om privacy redenen zijn de afbeeldingen verwijderd.
2.20.
Op 4 februari 2025 heeft ING aan [eisers] laten weten dat de
datum voor de executieveiling van [locatie 2] is verplaatst naar 17 april 2025 na 15:30 uur.
2.21.
Diezelfde dag meldt de (nieuwe) advocaat van [eisers] zich bij ING. Hij verzoekt ING om de executie te staken tot er een oplossing is gevonden en een bodemprocedure is gevoerd, en kondigt een kort geding aan als dit niet gebeurt.
De advocaat van ING reageert daarop per brief van 10 februari 2025 en bericht en dat zij niet voornemens is de executie te staken.
3Het geschil
3.1.
[eisers] vordert – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. ING te veroordelen om de executie van de percelen gelegen aan het [locatie 2] De Kwakel te staken en gestaakt te houden totdat [eisers] een vonnis heeft in de uiterlijk op 1 mei te entameren bodemprocedure;
II. de kredietopzegging en de gevolgen daarvan voorlopig op te schorten totdat [eisers] een vonnis heeft in de uiterlijk op 1 mei te entameren bodemprocedure;
III. de tenuitvoerlegging van de beschikking van 13 februari 2025 te schorsen totdat [eiser 3] een arrest heeft in het uiterlijk op 1 mei te entameren appel en ING te verbieden het huurbeding in te roepen dan wel over te gaan tot ontruiming van de percelen aan het [locatie 2] ;
IV. ING te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eisers] legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag. Hoewel ING de kredietrelatie mocht beëindigen bij het faillissement op 20 december 2022 op grond van artikel 9.1 onder f AV, is de kredietopzegging door ING toch onrechtmatig. De opzegging van een kredietovereenkomst is namelijk onderworpen aan de maatstaven van redelijkheid en billijkheid zoals bedoeld in art. 6:248 lid 2 BW en de op de bank rustende zorgplicht. ING heeft deze op haar rustende zorgplicht geschonden door zonder enig overleg de kredietovereenkomst automatisch te beëindigen. ING had – op grond van de Gedragscode Kleinzakelijke Financieringen – [eiser 1] juist moeten begeleiden toen sprake was van een (aanstaand) faillissement. Daarbij komt ook dat [eiser 1] voor, tijdens en na het faillissement een financieel gezonde onderneming was en is. Tot slot maakt ING misbruik van haar bevoegdheid door de panden direct via een executieveiling te verkopen. ING heeft geen onderzoek gedaan naar alternatieven en executie is een laatste redmiddel. Als [locatie 2] inclusief percelen verkocht worden, zal de onderneming niet langer levensvatbaar zijn.
Verder is [eisers] voornemens te appelleren tegen de beschikking van 13 februari 2025 over het inroepen van het huurbeding. Dat, in combinatie met het feit dat [eisers] een bodemprocedure tegen de kredietopzegging door ING zal starten, ligt schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van 13 februari 2025 ook voor de hand. Het inroepen van het huurbeding heeft zeer nadelige gevolgen. De opstallen worden sinds kort verhuurd aan een jong gezien, waarvan de vrouw hoogzwanger is.
3.3.
ING voert het volgende verweer. ING heeft terecht, op grond van de AV, het krediet beëindigd. ING is op dat moment en in de periode daarna op geen enkele manier onzorgvuldig geweest of heeft zij misbruik van recht gemaakt.
Nu de executieveiling zal plaatsvinden, geldt dat er ook geen aanleiding is om de tenuitvoerlegging van de beschikking van 13 februari 2025 met betrekking tot het huurbeding op te schorten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4De beoordeling
Faillissement en beëindiging krediet
4.1.
Vaststaat dat [eiser 1] op 20 december 2022 failliet is verklaard. Op grond van de toepasselijk AV is daardoor het krediet van [eisers] automatisch beëindigd (artikel 9.1 onder f AV) en direct en ineens in het geheel opeisbaar (artikel 9.3 AV). Wat betekent dat [eiser 3] het volledige krediet in één keer moet terugbetalen zonder dat ING [eiser 3] hiertoe een ingebrekestelling moet sturen. De stelling van [eisers] dat ING haar een redelijke opzegtermijn had moeten gunnen of eerst in overleg had moeten treden houdt op basis van deze bepaling uit de AV dus geen stand.
4.2.
ING heeft vervolgens niet het krediet direct opgeëist, maar heeft aparte afspraken met [eisers] gemaakt. In de brief van 24 mei 2023 zijn deze afspraken uiteengezet (zie 2.11), die [eisers] ook heeft aanvaard door deze brief voor akkoord te ondertekenen. Kern van deze afspraken was dat [eisers] tot 1 juli 2024 de tijd kreeg om het krediet af te lossen en indien dat niet zou zijn gebeurd, zou ING alsnog haar zekerheden uitwinnen. Op 1 juli 2024 had [eisers] niet het openstaande krediet terugbetaald. Daarom heeft ING de verkoop van de panden waarop een hypotheekrecht rust aangezegd. ING heeft dan ook als hypotheekhouder in beginsel het recht om over te gaan tot executieverkoop van de panden.
Toetsingskader
4.3.
De voorzieningenrechter kan de uitwinning van rechten echter verbieden of schorsen indien hij van oordeel is dat de executant – mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad – misbruik van recht maakt door daartoe over te gaan. Dat is de toets die in deze zaak voorligt.
4.4.
[eisers] meent dat de toets in deze zaak de toepassing van de negen factoren van het Rabobank/Aarding arrest moet zijn, maar dat gaat in dit geval niet op. In het geval van directe opeisbaarheid van een krediet als gevolg van een faillissement, mist dit arrest – dat gaat over opzeggen van een kredietrelatie – namelijk toepassing. Het zou hier hoogstens kunnen gaan over de vraag of ING gehouden is om een nieuwe kredietrelatie met [eisers] aan te gaan, maar daarvoor ligt de keuze bij ING om dat niet te doen op grond van contractsvrijheid.
Geen misbruik van recht
4.5.
[eisers] stelt dat ING misbruik van recht maakt door op dit moment tot executoriale verkoop van [locatie 2] over te gaan. Op grond van de bancaire zorgplicht dient ING een zo hoog mogelijke opbrengst na te streven en mag zij niet over gaan tot executie als er minder ingrijpende oplossing bestaan. ING heeft niet aangetoond dat een executieveiling nodig is of een ander redelijk doelt dient. Alternatieven, zoals een onderhandse verkoop, zijn niet onderzocht terwijl dat een hogere opbrengst zou kunnen opleveren. Bij executie van [locatie 2] zal [eisers] onherstelbare schade lijden en zal mogelijk de onderneming niet langer levensvatbaar zijn, aldus [eisers]
4.6.
Gelet op het tijdsverloop en de genoemde feiten wordt ING gevolgd in haar standpunt dat zij geen misbruik van recht maakt door de executieveiling van 17 april a.s. door te laten gaan. Hiertoe is het volgende relevant. Ten eerste had ING voorafgaand aan de beëindiging van de kredietrelatie geen overleg hoeven te voeren met [eisers] , zoals [eisers] stelt op grond van de gedragscode Kleinzakelijke Financieringen. Op grond van de AV mocht ING juist direct en automatisch het krediet beëindigen. Bovendien is het juist [eisers] die in dit geval te weinig heeft gedaan. Zij heeft geen contact opgenomen met ING toen [eiser 1] failliet werd verklaard. Vervolgens heeft [eisers] in het faillissement ook geen actie ondernomen; zij is niet naar de zitting gegaan om gehoord te worden, zij heeft geen contact opgenomen met de curator en zij heeft geen verzet aangetekend tegen het faillissement.
Voorts blijkt uit het opgesomde feitencomplex dat het juist ING is die geduldig is geweest en zich coulant heeft opgesteld. Zij heeft niet direct het krediet opgeëist terwijl dat haar wel was toegestaan. ING heeft juist meerdere overleggen gevoerd en heeft geprobeerd om tot een oplossing te komen. Daarbij heeft ING zich welwillend opgesteld door mee te werken aan opheffing van het faillissement door haar vordering hierbuiten te houden. ING heeft toen een alternatieve afspraak met [eisers] gemaakt waardoor zij langer de tijd kreeg om het krediet terug te betalen en zij dus feitelijk meer dan twee jaar de tijd heeft gekregen van ING om de executie te voorkomen. Aan die afspraak heeft [eisers] zich echter niet gehouden. [eisers] heeft met het versturen van een zogenoemde ‘promissory note’ (zie 2.19) geprobeerd om nog een regeling met ING te treffen voor afbetaling van de schuld, maar ING heeft dit niet geaccepteerd. Dit document is onnavolgbaar en alleen daarom al hoefde ING niet opnieuw in gesprek te gaan met [eisers] Bovendien is [eisers] als schuldenaar niet bevoegd om het verschuldigde in gedeelten te voldoen zonder toestemming van de schuldeiser (artikel 6:29 BW).
Hierdoor is de conclusie dat [eisers] het krediet niet op tijd heeft terugbetaald, waardoor ING nu (terecht) wel over gaat tot executie. Door ING nu te verwijten dat [eisers] onvoldoende tijd is gegund is dus onterecht.
Eerder nog kan [eiser 3] een tegenwerkende houding worden verweten doordat zij geen contact op nam met ING, reacties op verzoeken van ING uitbleven en zelfs taxaties van de panden zijn tegengewerkt. Dat dit het gevolg is van de adviseur van [eisers] destijds, komt voor rekening en risico van [eisers] zelf.
Tot slot maakt een belangenafweging bovenstaande niet anders. ING heeft al voldoende rekening gehouden met de belangen van [eisers] door haar meer tijd te gunnen en door nu alleen de panden [locatie 2] te veilen en niet het woonhuis van [eiser 3] en [eiser 2] aan het [adres 3] .
Huurbeding
4.7.
De vordering tot opschorten van de beschikking van 13 februari 2025 betreffende het inroepen van het huurbeding zal eveneens worden afgewezen. ING heeft terecht aangevoerd dat er ook geen aanleiding is om de tenuitvoerlegging van deze beschikking op te schorten, nu de executieveiling zal doorgaan. Bovendien heeft de voorzieningenrechter in die zaak de verweren van [eisers] al meegewogen en is alsnog tot het oordeel gekomen dat ING het huurbeding mag inroepen.
Proceskosten
4.8.
[eisers] is in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van ING worden begroot op:
- griffierecht
€
714,00
- salaris advocaat
€
1.107,00
- nakosten
€
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
€
1.999,00
4.9.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
5De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2025.
Hof Arnhem, 18 februari 2003, ECLI:NL:GHARN:2003:AF5233
type: EvK
coll: JD