Menu

Filter op
content
PONT Data&Privacy

0

ECLI:NL:RBDHA:2021:5461

31 mei 2021

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

Vonnis van 2 juni 2021

in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/09/573982 / HA ZA 19-542 van

[eisende partij sub 1] te [plaats 1] ,

2. [eisende partij sub 2] te [plaats 1] ,

3. [eisende partij sub 3] te [plaats 2] ,

4. [eisende partij sub 4] te [plaats 2] ,

5. [eisende partij sub 5] te [plaats 3] ,

6. [eisende partij sub 6] te [plaats 3] ,

7. [eisende partij sub 7] te [plaats 3] ,

8. [eisende partij sub 8] te [plaats 3] ,

9. [eisende partij sub 9] te [plaats 4] ,

eisers,

advocaat mr. T.J.C. Bueters te Wijchen,

tegen

STICHTING MEDISCH CENTRUM KINDERWENS te Leiderdorp,

advocaat mr. E.J.C. de Jong te Utrecht,

2. STICHTING DONORGEGEVENS KUNSTMATIGE BEVRUCHTING te Den Haag,

advocaat mr. W.I. Wisman te Den Haag,

gedaagden,

en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/584962 / HA ZA 19-1261 van

[eisende partij sub 1] te [plaats 1] ,

2. [eisende partij sub 2] te [plaats 1] ,

3. [eisende partij sub 3] te [plaats 2] ,

4. [eisende partij sub 4] te [plaats 2] ,

5. [eisende partij sub 5] te [plaats 3] ,

6. [eisende partij sub 6] te [plaats 3] ,

7. [eisende partij sub 7] te [plaats 3] ,

8. [eisende partij sub 8] te [plaats 3] ,

9. [eisende partij sub 9] te [plaats 4] ,

eisers,

advocaat mr. T.J.C. Bueters te Wijchen,

tegen

KINDERWENS MC B.V. te Leiderdorp,

gedaagde,

advocaat mr. E.J.C. de Jong te Utrecht.

Eisers worden hierna gezamenlijk [eisende partij sub 1 c.s.] genoemd. Afzonderlijk worden zij achtereenvolgens [moeder 1] , [kind 1] , [moeder 2] , [kind 2] , [moeder 3] , [moeder 4] , [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] genoemd. [moeder 1] , [moeder 2] , [moeder 3] en [moeder 4] worden gezamenlijk ‘de moeders’ genoemd en [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] ‘de kinderen’.

Gedaagden worden aangeduid als Stichting MCK, SDKB en MCK B.V. Stichting MCK en MCK B.V. worden gezamenlijk MCK genoemd.

Inleiding: waar gaat de zaak over?

De moeders zijn in de periode tussen 1997 en 2000 onder behandeling geweest bij (de rechtsvoorganger van) MCK. De moeders hebben daar zogenoemde KID-behandelingen (Kunstmatige Inseminatie met Donorsperma) ondergaan. In die periode vonden spermadonaties meestal anoniem plaats. De moeders hebben echter gekozen voor inseminatie met het zaad van een zogenoemde B-donor. Deze donor had er voorafgaand aan de donatie in beginsel mee ingestemd dat zijn identiteit op verzoek van de kinderen die met zijn zaad zouden worden verwekt, vanaf hun 16-jarige leeftijd aan hen bekend zou worden gemaakt. Daarna, in 2004, is de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) in werking getreden. Een van de uitgangspunten van deze wet is dat het in beginsel niet langer mogelijk is om anoniem sperma te doneren. De SDKB is in het leven geroepen om onder meer de donorgegevens te beheren en om donorkinderen vanaf hun 16e levensjaar op hun verzoek te informeren over wie de donor is.

Bij het bereiken van de 16-jarige leeftijd hebben de kinderen de gegevens van de donor bij SDKB opgevraagd. Zij hebben die niet ontvangen, omdat de donor aan SDKB heeft laten weten dat hij er bezwaar tegen heeft dat zijn gegevens worden verstrekt. De kinderen hebben daarna bij MCK gevraagd om deze gegevens, die dit verzoek ook heeft afgewezen.

In deze procedure vorderen eisers dat MCK en SDKB worden veroordeeld de gegevens van de donor (te weten de voor- en achternaam, geboortedatum en de laatst bekende woonplaats) aan de kinderen te verstrekken.

De rechtbank is van oordeel dat SDKB haar beslissing de gegevens van de donor niet te verstrekken, ten onrechte heeft gebaseerd op het overgangsrecht in artikel 12 lid 3 van de Wdkb. Dit artikel moet buiten toepassing blijven omdat het in dit geval in strijd komt met het fundamentele recht van de kinderen om te weten van wie zij afstammen. SDKB moet het verzoek van de kinderen daarom beoordelen aan de hand van de hoofdregel in artikel 3 van deze wet. Dit betekent dat SDKB de gegevens van de donor aan de kinderen moet verstrekken, tenzij zwaarwegende belangen van de donor zich daartegen verzetten.

Voor MCK geldt dat zij, los van de taak van SDKB, de afspraken die zij (althans haar rechtsvoorganger) destijds met de moeders heeft gemaakt, moet nakomen. MCK moet daarom de identiteit van donor 605 aan de kinderen bekend maken, tenzij zwaarwegende redenen van donor 605 zich daartegen verzetten.

Of dit er toe leidt dat SDKB en/of MCK de gegevens van donor 605 daadwerkelijk aan de kinderen zullen moeten verschaffen, staat hiermee nog niet vast. Dat is afhankelijk van de redenen van donor 605 om daarmee niet in te stemmen.

1.3.Na afloop van de mondelinge behandeling in deze zaak heeft de rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak die ging over de vraag of de kliniek de gegevens van een zaaddonor moest verschaffen aan zijn donorkind.n

Rechtbank Gelderland 24 maart 2021, ECLI:NL:GBGEL:2021:1388.

In die zaak heeft de rechtbank de vordering van het donorkind en haar moeder tot verkrijging van de gegevens van hun donor afgewezen. Het geschil waarover de rechtbank nu in deze zaak oordeelt, wijkt zowel voor wat betreft de feiten als voor wat betreft de standpunten van partijen af van de zaak waarover de rechtbank Gelderland heeft beslist. Daarbij komt dat in deze zaak niet alleen een vordering tegen de kliniek is ingesteld, maar ook tegen SDKB. De rechtsvragen die de rechtbank in deze zaak moet beantwoorden zijn daarom anders dan in de zaak bij de rechtbank Gelderland. De rechtbank komt, mede om die reden, tot een andere beoordeling en uitkomst dan de rechtbank Gelderland.

1.4.De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot haar beslissing komt. Dit vonnis is als volgt opgebouwd. Onder nr. 2 vat de rechtbank het procesverloop samen. Onder nr. 3 staat een samenvatting van achtereenvolgens een deel van de relevante feiten, een deel van de relevante wetgeving, het vervolg van de feiten en het vervolg van het overzicht van de wet- en regelgeving. Onder nr. 4 wordt de vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] weergegeven. Onder nr. 5 wordt (in nrs. 5.3 tot en met 5.27) de vordering tegen SDKB beoordeeld, en vervolgens (onder nrs. 5.28 tot en met 5.52) die tegen MCK. Onder nrs. 5.53 tot en met 5.62 staat nog een beoordeling van andere onderdelen van de vordering. De beslissing volgt onder nr. 6.

De procedures

in de zaak 19-542 (tegen SDKB en Stichting MCK)

2.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 10 mei 2019 met producties 1 tot en met 51;

  • de conclusie van antwoord van Stichting MCK met producties 1 tot en met 3;

  • de conclusie van antwoord van SDKB met producties 1 tot en met 39;

  • het tussenvonnis van 30 oktober 2019, waarin een comparitie van partijen is bepaald;

  • de ambtshalve beschikking van 7 september 2020, waarin is bepaald dat de comparitie van partijen zal plaatsvinden tegelijk met de mondelinge behandeling in de zaak 19-1261;

  • het proces-verbaal van comparitie van 5 maart 2021 en de daarin genoemde stukken.

2.2.Het proces-verbaal van de comparitie is, met instemming van partijen, buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over de verslaglegging. [eisende partij sub 1 c.s.] en Stichting MCK hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt, SDKB wel. De rechtbank leest het proces-verbaal met inachtneming van de opmerking die SDKB in haar brief van 30 maart 2021 heeft gemaakt.

2.3.Ten slotte is vonnis bepaald.

in de zaak 19-1261 (tegen MCK B.V.)

2.4.Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 29 november 2019 met producties 1 tot en met 51;

  • de conclusie van antwoord van MCK B.V. met producties 1 en 2;

  • de ambtshalve beschikking van 7 september 2020, waarin een mondelinge behandeling is bepaald, die tegelijk zal plaatsvinden met de comparitie van partijen in de zaak 19-542;

  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 5 maart 2021 en de daarin genoemde stukken.

2.5.Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is, met instemming van partijen, buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over de verslaglegging. [eisende partij sub 1 c.s.] en MCK B.V. hebben van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

2.6.Ten slotte is vonnis bepaald.

vordering tot afgifte van gegevens en verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken

2.7.Bij de dagvaardingen hadden [eisende partij sub 1 c.s.] ook een incidentele vordering ingesteld op de voet van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, om aanvullende gegevens van SDKB en MCK te verkrijgen. Nadat SDKB en MCK de gevraagde gegevens in het geding hadden gebracht, hebben [eisende partij sub 1 c.s.] hun vordering in het incident tijdens de zitting ingetrokken. Bij de dagvaardingen hebben zij de rechtbank ook verzocht een voorlopige voorziening te treffen, om te voorkomen dat de donorgegevens gedurende de procedure zouden worden verwijderd of vernietigd. Nadat gedaagden hadden toegezegd dat dit niet zou gebeuren, hebben [eisende partij sub 1 c.s.] ook deze vordering ingetrokken. Daarop hoeft de rechtbank dus niet meer te beslissen.

De feiten en relevante wet- en regelgeving in beide zaken

de feiten: inleiding

3.1.De moeders hebben in de periode tussen 1997 en 2000 een zogenoemde KID-behandeling (Kunstmatige Inseminatie met Donorsperma) ondergaan bij de Stichting Medisch Centrum voor Geboorteregeling (hierna: SMCG) in Leiden, de rechtsvoorganger van MCK.

3.2.SMCG bood de moeders bij een KID-behandeling de keuze tussen het zaad van een zogenoemde A-donor en dat van een B-donor. Een A-donor was een anonieme donor, van wie de gegevens alleen bij de kliniek bekend waren en bleven. Een B-donor was een donor, die er in beginsel mee had ingestemd dat zijn persoonsgegevens op hun verzoek zouden worden verstrekt aan de kinderen die met zijn zaad zouden worden verwekt vanaf het moment dat zij 16 jaar werden. In de informatiebrochure “Kunstmatige Inseminatie Donor, versie december 1997”, die SMCG voorafgaand aan de behandeling aan een aantal moeders ter beschikking heeft gesteld, is dit als volgt omschreven:

op pagina 2

Donors.

(…)

Het donorschap is in principe anoniem. Dit betekent dat bij ouders en kind de identiteit van de donor niet bekend is. De donor zal niet te weten komen welke kinderen met zijn sperma zijn verwekt. De donor kan wél aangeven dat hij in de toekomst bereid is zijn identiteit bekend te maken aan een kind dat met zijn sperma is verwekt. Daarover worden schriftelijke afspraken gemaakt in de donorovereenkomst. Er ontstaan aldus 2 soorten donoren:

  • A-donoren: Zij kiezen voor strikte anonimiteit

  • B-donoren: Hun identiteit mag op verzoek van het kind, als het 16 jaar of ouder is, bekend gemaakt worden.

Het is begrijpelijk dat het moeilijk is om te voorzien hoe een donor over 20 jaar denkt over wel of niet anoniem zijn. Daarom zal, als een kind verzoekt om bekendmaking van de identiteit van de donor, iemand van de kliniek eerst met de donor kontakt op nemen om na te gaan of hij nog steeds bereid is uit de anonimiteit te treden.

op pagina 7

De vrouwen met mannelijke partner kiezen over het algemeen voor een donor waarvan de uiterlijke kenmerken overeenkomen met die van hun partner. In andere situaties kan een voorkeur worden opgegeven.

Daarnaast kan men kiezen voor een A-donor ( = een donor die strikt anoniem wil blijven) of een Bdonor ( = een donor die zich te zijner tijd bekend wil maken) of aangeven geen voorkeur voor één van beide te hebben.”

3.3.In de medische dossiers van de moeders is telkens – zonder verdere opmerkingen – aangetekend dat zij hebben gekozen voor een B-donor. De moeders zijn vervolgens allen geïnsemineerd met het zaad van donor 605 .n

Ditzelfde geldt voor de moeder van [kind 5] , die geen partij is in deze procedure. Ook uit haar medisch dossier blijkt dat zij heeft gekozen voor een B-donor en dat zij is geïnsemineerd met het sperma van donor 605 .

De moeders zijn zwanger geworden en zijn bevallen van de kinderen.

3.4.Donor 605 heeft (volgens MCK in 1997) met SMCG een donorovereenkomst gesloten. Daarin is – voor zover voor deze procedure van belang – opgenomen dat de donor zich als spermadonor aan SMCG verbindt. Vervolgens is bepaald:

“De SMCG zal zich houden aan de gemaakte afspraken met betrekking tot de anonimiteit van de donor ten aanzien van door hem verwekte KID-kinderen en hun ouders.

De donor kiest voor: (aankruisen wat van toepassing is)

☐ het A-donorschap (deze donors blijven anoniem)

☒ het B-donorschap (van deze donors mag de identiteit op verzoek van het kind, als het 16 jaar of ouder is, bekend gemaakt worden. De SMCG zal als haar zo’n verzoek bereikt bij de donor nagaan of er zwaarwegende redenen zijn ontstaan om alsnog af te zien van het opheffen van de anonimiteit)”

Donor 605 heeft in de donorovereenkomst de keuze gemaakt voor het B-donorschap.

de relevante wet- en regelgeving: inleiding

In de periode waarin de moeders een KID-behandeling ondergingen, bestond er nog geen specifieke wet- en regelgeving die de anonimiteit van spermadonoren of het recht op verstrekking van donorgegevens reguleerde.

Van oudsher was een spermadonor die niet door de wensouders zelf was gevonden maar via de kliniek werd aangeboden doorgaans anoniem. In de jaren ’80 en ’90 groeide (nationaal en internationaal) het besef dat het voor de identiteitsontwikkeling van een kind van belang is om te weten van wie het afstamt. Mede om die reden namen sommige fertiliteitsklinieken vanaf ongeveer 1990 ook donoren in hun bestand op, die ermee akkoord gingen dat hun persoonsidentificerende gegevens op enig moment aan de donorkinderen zouden worden verstrekt. In die klinieken konden de wensouders die niet zelf een donor aandroegen kiezen voor een anonieme donor of voor een donor van wie de identiteit op termijn in beginsel bekend zou kunnen worden. In de praktijk werden dit A-donoren en B-donoren genoemd, zonder dat dit per definitie vastomlijnde of gereguleerde begrippen waren.

3.6.Vanaf 1991 is gewerkt aan een wetsvoorstel om – in overeenstemming met het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) en het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) – het recht van het donorkind op informatie over zijn afstamming te waarborgen. Specifiek had de wetgever daarbij mede het oog op de verplichtingen die voor de Staat voortvloeien uit de artikelen 8 EVRM en 7 IVRK. n

Kamerstukken II, 1992-1993, 23 207, nr. 3.

Dit is de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (hierna: Wdkb of ‘de wet’) geworden. Het eerste wetsvoorstel is op 1993 aan de Tweede Kamer aangeboden. Na een langdurig wetgevingstraject is de Wdkb op 1 juni 2004 volledig in werking getreden.

3.7.Artikel 8 EVRM waarborgt ieders recht op eerbiediging van zijn privé-, familie- en gezinsleven. Deze bepaling omvat ook het recht van een kind om te weten van wie het afstamt. In artikel 7 IVRK is onder andere bepaald dat een kind, voor zover mogelijk, het recht heeft om zijn of haar ouders te kennen. Dit recht omvat het recht van een kind op informatie over de identiteit van zijn of haar biologische ouders.

3.8.Eén van de uitgangspunten van de Wdkb is dat het in beginsel niet langer mogelijk is om anoniem sperma te doneren. Naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wdkb is SDKB in het leven geroepen. Artikel 2 van de Wdkb verplicht de (rechts)personen die zich beroepsmatig bezighouden met kunstmatige donorbevruchting, de donorgegevens aan SDKB ter beschikking te stellen. SDKB beheert en bewaart die gegevens. In artikel 3 van de Wdkb is geregeld in welke gevallen en aan wie SDKB die gegevens kan verstrekken. Een donorkind (dat wil zeggen een kind dat weet of vermoedt dat het is verwekt door kunstmatige donorbevruchting) kan vanaf zijn 16e jaar de persoonsidentificerende gegevens van de donor (daaronder vallen de geslachtsnaam, voornamen, geboortedatum en woonplaats van de donorn

Artikel 1 sub f Reglement Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting.

) bij SDKB opvragen. Deze gegevens worden hierna ook “de donorgegevens” genoemd.

3.9.De donorgegevens worden vervolgens verstrekt, nadat de donor daarmee heeft ingestemd. Gaat de donor niet akkoord, dan vindt een afweging plaats tussen enerzijds het belang van het donorkind bij het verkrijgen van die gegevens en anderzijds het belang van de donor bij het niet-verstrekken daarvan. De gegevens worden alleen dan niet verstrekt, als zwaarwegende belangen van de donor zich daartegen verzetten. Als SDKB, tegen de wil van de donor, beslist dat de persoonsgegevens worden verstrekt, dan kan de donor tegen die beslissing bezwaar maken bij SDKB en vervolgens eventueel beroep instellen bij de bestuursrechter. Over de rechtsmiddelen die een donorkind kan aanwenden tegen een beslissing tot weigering, zegt de Wdkb niets.

3.10.Het voorgaande is in artikel 3 Wdkb als volgt vastgelegdn

Alleen die passages van artikel 3 Wdkb zijn weergegeven die voor dit geschil van belang zijn.

:

Artikel 3

(…)

2. De persoonsidentificerende gegevens van de donor worden aan degene die weet of vermoedt dat hij is verwekt door en ten gevolge van kunstmatige donorbevruchting en die de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, op zijn verzoek verstrekt, nadat de donor daarmee schriftelijk heeft ingestemd

Verstrekking blijft, indien de donor daarmee niet instemt, uitsluitend achterwege indien, in aanmerking genomen de gevolgen die niet-verstrekking voor de verzoeker zou kunnen hebben, zwaarwegende belangen van de donor meebrengen dat verstrekking niet behoort plaats te vinden.

(…)

4. Het bestuur van de Stichting [SDKB, rb] stelt de donor onverwijld schriftelijk in kennis van een voorgenomen verstrekking van zijn persoonsgegevens, alsmede van de gronden waarop dit voornemen berust. Binnen dertig dagen na de dag van verzending van de kennisgeving kan de donor tegen de voorgenomen verstrekking bezwaar maken bij de Stichting. Verstrekking geschiedt niet dan nadat de beslissing op het bezwaar onherroepelijk is geworden.”

Voor donaties die vóór 1 juni 2004 hebben plaatsgevonden, geldt een overgangsregime, neergelegd in artikel 12 Wdkb. Uitgangspunt van deze regeling is het waarborgen van de anonimiteit van de donoren die vóór de inwerkingtreding van de Wdkb sperma hebben gedoneerd.

Donoren die voor de inwerkingtreding van de wet sperma hadden afgestaan, konden vóór 1 juni 2004 aan SDKB kenbaar maken dat zij niet wilden dat hun gegevens zouden worden verstrekt aan hun donorkinderen. Als een donor tijdig zo’n verklaring heeft afgelegd, wijst SDKB alle verzoeken van donorkinderen om de donorgegevens van die donor zonder nader overleg met die donor af. Als een donor een dergelijke verklaring niet (tijdig) heeft afgelegd, neemt SDKB iedere keer dat een donorkind verzoekt om de verstrekking van de donorgegevens, contact op met de donor. Die gegevens worden vervolgens alleen verstrekt, als de donor daarmee instemt. Stemt de donor niet in, dan wordt het verzoek afgewezen.

3.12.Deze overgangsregeling luidt voor zover van belang als volgt:

Artikel 12

(…)

2. Tot de volledige inwerkingtreding van de wet kan de donor die voorafgaande aan de volledige inwerkingtreding daarvan zaadcellen (…) heeft afgestaan, tegenover de Stichting op schrift verklaren dat de op hem betrekking hebbende gegevens inzake geslachtsnaam, voornamen, geboortedatum en woonplaats niet worden verstrekt aan degene die weet of vermoedt dat hij is verwekt door en ten gevolge van kunstmatige bevruchting of aan diens ouders, indien een verzoek daartoe wordt gedaan.

3. De in het tweede lid bedoelde gegevens omtrent een donor die een verklaring als bedoeld in het tweede lid niet heeft afgelegd worden niet verstrekt aan degene die weet of vermoedt dat hij is verwekt door en ten gevolge van kunstmatige bevruchting of aan diens ouders dan met instemming van de donor.

(…)”

3.13.Voor donaties van vóór de inwerkingtreding van de wet geldt dus dat de donorgegevens niet aan de kinderen worden verstrekt, tenzij de donor daarmee instemt. Op grond van artikel 3 van de wet geldt het omgekeerde: de donorgegevens worden wel verstrekt, tenzij zwaarwegende belangen van de donor maken dat verstrekking achterwege moet blijven. De wetgever heeft over die zwaarwegende omstandigheden opgemerkt dat daarvan sprake is in geval van “ernstig te nemen omstandigheden”, en dat het dus “niet aannemelijk [is] dat dergelijke omstandigheden zich dikwijls zullen voordoen”.n

Kamerstukken I, 2000-2001, 23 207, nr. 201b, pag. 3.

de feiten: vervolg

3.14.De kinderen hebben in de periode tussen 1 oktober 2015 en 12 december 2017 (nadat zij 16 jaar waren geworden) bij SDKB de donorgegevens van de donor opgevraagd. Naar aanleiding van die aanvragen heeft SDKB telkens per brief contact opgenomen met donor 605 . Deze brieven luiden (voor zover van belang) als volgt:

“Wij hebben recentelijk van een kind, van zestien jaar of ouder, het verzoek ontvangen om verstrekking van de fysieke, sociale en persoonsidentificerende gegevens van de donor met behulp van wiens sperma het is verwekt.

Uit ons digitale registratiesysteem en uit informatie van de instelling waar de behandeling destijds heeft plaatsgevonden is gebleken dat u de donor bent. (…) Uw persoonsidentificerende gegevens (naam, geboortedatum, woonplaats, eventuele contactgegevens) mogen wij echter alleen verstrekken met uw toestemming.

Indien u niet akkoord gaat met de verstrekking van uw persoonsidentificerende gegevens, verstrekken wij deze niet en delen wij dit mee aan het kind. (…)

Wij verzoeken u vriendelijk ons schriftelijk te berichten of u wel of geen toestemming geeft voor het verstrekken van uw persoonsidentificerende gegevens aan het kind dat met behulp van uw sperma is verwekt en nu hierom heeft verzocht. (…)”.

3.15.Bij de brieven is steeds een antwoordformulier gevoegd met de volgende inhoud:

Hierbij verklaart ondergetekende dat hij/zij

Ο instemt

Ο niet instemt

met de verstrekking van zijn/haar persoonsidentificerende gegevens (naam, geboortedatum, woonplaats, eventueel ook contactgegevens) aan het donorkind van 16 jaar of ouder dat recentelijk hierom heeft verzocht bij de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting.

Toelichting (optioneel):

(…)

Belangrijke informatie voor de donor :

  • Indien u niet instemt met de verstrekking van uw persoonsidentificerende gegevens, wordt de aanvraag van het donorkind afgewezen (uw persoonsidentificerende gegevens worden dan niet verstrekt);

  • Indien u instemt met de verstrekking van uw persoonsidentificerende gegevens, zullen deze aan het donorkind worden overhandigd. Hiertoe zal een begeleidingstraject worden opgestart.(…)”

3.16.In reactie op alle brieven heeft donor 605 het antwoordformulier telkens aan SDKB teruggestuurd. Daarop heeft hij steeds aangekruist dat hij niet instemt met verstrekking van zijn donorgegevens aan de kinderen. Een toelichting op zijn keuze heeft hij niet gegeven.

3.17.SDKB heeft vervolgens telkens aan de kinderen een brief gestuurd met de mededeling dat de donor niet heeft ingestemd met de verstrekking van zijn donorgegevens en dat SDKB die gegevens daarom niet kan verstrekken.

3.18.Nadat SDKB het verzoek om de donorgegevens van [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] had afgewezen, hebben [moeder 2] , [moeder 3] en [moeder 4] op 10 mei 2017 contact opgenomen met MCK als rechtsopvolger van SMCG. Zij hebben MCK verzocht om – zoals zij vóór de KID-behandeling met SMCG hadden afgesproken – de identiteit van donor 605 aan hen bekend te maken. MCK heeft dit verzoek bij brief van 29 juni 2017 afgewezen. Deze beslissing legde zij op de volgende manier uit:

“Zoals u weet is er wet- en regelgeving van toepassing op de registratie van donoren van voor en na 2004. In essentie worden donoren van voor 2004 aangemeld bij de SDKB op basis van hun vastgelegde voorkeur om bekend of anoniem te blijven. De Stichting is de rechtspersoon die de verdere verzoeken om informatie van donorkinderen afhandelt. Hierbij kunnen zich 2 bijzondere situaties voordoen: een eerder anonieme donor kan besluiten de anonimiteit op te heffen, maar een in opzet niet-anonieme donor kan tevens besluiten niet (meer) mee te werken aan verdere verzoeken. Ik begrijp uit uw brief dat dit laatste is gebeurd.

Ik kan me voorstellen dat dit een bijzonder teleurstellende keuze voor u en uw kinderen moet zijn. Desalniettemin kunnen wij u daar niet verder in helpen.

De belangrijkste reden is dat wij geen partij zijn in een dergelijk verzoek. De Stichting is de aangewezen partij om de gegevens te beheren en uit te geven daar waar de belangen van alle betrokkenen volgens de wetgeving is geregeld. Wij hebben de plicht om de gegevens aan te leveren en hebben dat ook gedaan. Het besluit van de donor is kennelijk recent en dus het bewijs dat er een succesvol contact is geweest tussen Stichting en donor.

Wij kunnen derhalve niet de identiteit van de donor aan u openbaren. De wettelijke procedures zijn gevolgd, de donor is aangemeld, is ook bekend, maar heeft zich bedacht. Dat is wrang vanuit uw perspectief maar geheel binnen de regels en wetten. (…)

Daarmee lijkt uw enige hoop dat bij herhaalde verzoeken de donor alsnog in de toekomst zal besluiten zich kenbaar te maken”

Op 16 juli 2018 heeft de advocaat van de moeders namens hen brieven gestuurd aan SDKB en aan MCK met het verzoek de donorgegevens van donor 605 aan de kinderen te verstrekken. In de brief aan SDKB stellen de moeders zich op het standpunt dat donor 605 met SMCG heeft afgesproken dat zijn gegevens aan de kinderen bekend mochten worden gemaakt en dat de Wdkb aan Bdonoren niet de mogelijkheid biedt om te switchen naar het A-donorschap. Om die reden moet SDKB de gevraagde gegevens verschaffen.

In de brief aan MCK wordt een beroep gedaan op nakoming van de medische behandelingsovereenkomst tussen de moeders en SMCG. Volgens de moeders is onderdeel van deze overeenkomst dat hun kinderen op 16jarige leeftijd de gegevens van de donor zouden kunnen opvragen en dat op MCK de plicht rust die informatie te verschaffen. MCK moet deze afspraak naleven.

3.20.Zowel MCK als SDKB heeft afwijzend op deze brieven gereageerd. SDKB wees er in haar brief van 10 augustus 2018 op dat zij de verlangde gegevens op grond van artikel 12 lid 3 Wdkb niet mag verstrekken, omdat de donor daarmee niet heeft ingestemd. MCK stelde zich bij brief van 6 augustus 2018 op het standpunt dat zij geen partij is bij een verzoek om verkrijging van donorgegevens, omdat SDKB bij wet is aangewezen om dergelijke verzoeken te behandelen.

3.21.Vervolgens zijn [eisende partij sub 1 c.s.] deze procedure begonnen.

3.22.Naar aanleiding van deze procedure heeft SDKB mede namens MCK op 30 juli 2019 een brief gestuurd aan donor 605 . Zij hebben hem in deze brief ingelicht over het bestaan van deze procedure en de standpunten die partijen hebben ingenomen. Ook schreven zij:

“U bent formeel geen partij bij deze rechtszaak en hoeft dus niet zelf voor de rechter te verschijnen. U bent echter wel belanghebbende in deze zaak omdat het uw persoonsidentificerende gegevens betreft. Zowel het MCK als de SDKB zouden graag nader contact met u hebben om te bespreken wat dit voor u betekent en wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn.

Wij zouden graag een gesprek inplannen met een medewerker van zowel de SDKB als het MCK. In dit gesprek kunnen we dan over deze zaak van gedachten wisselen. Overigens bent u nergens toe verplicht, maar we vinden het belangrijk dat u op de hoogte bent van deze situatie.”

Donor 605 heeft op deze brief niet gereageerd.

de relevante wet- en regelgeving: vervolg

3.23.De Commissie evaluatie regelgeving van ZonMW heeft op verzoek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in april 2019 een rapport uitgebracht naar aanleiding van de door deze evaluatiecommissie uitgevoerde tweede evaluatie van de Wdkb. De evaluatiecommissie signaleerde in haar rapport een aantal knelpunten. Eén daarvan is de volgende:

“Een klein aantal van de anonieme (A-)donoren van voor 2004 is rond de invoering van de Wdkb overgestapt naar bekende (B-)donor De Wdkb zegt hier niets over. Dat geldt ook voor de situatie waarin de B-donoren die voor de invoering van de wet geen bezwaar hadden tegen het bekend maken van hun identiteit, tijdens of rond de invoering van de Wdkb alsnog ervoor hebben gekozen om te allen tijde anoniem te willen blijven. Deze handelwijze lijkt in strijd te zijn met de strekking van de Wdkb. De Wdkb is juist bedoeld om binnen het zogenaamde A-loket openheid te bewerkstelligen (…).”

3.24.Dat bracht de evaluatiecommissie vervolgens tot de volgende aanbeveling:

“De minister dient te verduidelijken dat het switchen van B-donor naar A-donor niet mogelijk is. De minister dient zich over de ontstane situatie met B-donoren die geswitcht zijn naar anonimiteit – en de gevolgen daarvan voor donorkinderen – nader te beraden.”

3.25.Naar aanleiding van dit evaluatierapport heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 26 september 2019 een brief gestuurd aan de Voorzitter van de Tweede Kamer.n

Kamerstukken II, 2019-2020, 30 486, nr. 24.

Hierin schreef de minister (onder andere) dat hij, net als de evaluatiecommissie, vindt dat het niet in de geest is van de Wdkb dat B-donoren van vóór 1 juni 2004 switchen naar het A-donorschap. De minister gaf te kennen dat hij – afhankelijk van de uitkomst van de twee gerechtelijke procedures die op dat moment aanhangig zijnn

Namelijk deze procedure en de procedure die heeft geleid tot de eerder genoemde uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 maart 2021.

– bereid is een wetswijziging te initiëren. Deze wetswijziging zou volgens de minister kunnen inhouden dat gegevens van een B-donor van voor de inwerkingtreding van de Wdkb in principe worden verstrekt, tenzij de donor een zwaarwegend belang kan aantonen bij het niet verstrekken van die gegevens. Op die manier zouden B-donoren van voor 2004 op dezelfde manier worden behandeld als donoren van na 2004. De minister wilde echter eerst de uitspraken van de rechter afwachten.

De vorderingen in beide zaken

4.1. [eisende partij sub 1 c.s.] vorderen – na vermindering van eis en zoals gespecificeerd ter zitting – veroordeling van SDKB en MCK om binnen 14 dagen na dit vonnis de persoonsidentificerende gegevens van donor 605 aan de kinderen te overhandigen, op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag dat SDKB en MCK daarmee in gebreke blijven en met veroordeling van SDKB en MCK in de proceskosten.

4.2.SDKB, Stichting MCK en MCK B.V. hebben ieder afzonderlijk verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.

4.3.De grondslagen van de vordering en de standpunten van partijen worden hierna, bij de beoordeling van de vordering, uiteengezet.

De beoordeling in beide zaken

5.1. [eisende partij sub 1 c.s.] vorderen dat zowel SDKB als MCK wordt veroordeeld de gegevens van donor 605 aan hen te verstrekken. De rechtbank zal hierna de vorderingen tegen SDKB en MCK afzonderlijk beoordelen, omdat de grondslagen van deze vorderingen verschillen.

5.2.Bij die beoordeling stelt de rechtbank voorop dat haar oordeel de rechtsverhouding tussen de partijen in deze zaken betreft en op de in deze procedure vaststaande feiten en ingenomen standpunten is gebaseerd. Het gaat dus concreet alleen over het verzoek van deze eisers tot verstrekking van de donorgegevens van donor 605 . Hoewel de rechtbank zich realiseert dat haar oordeel van betekenis kan zijn voor de beoordeling van andere, soortgelijke verzoeken van donorkinderen van na 1 juni 2004 “geswitchte” B-donoren, doet zij daarover dus geen uitspraak. Afspraken die klinieken voor 1 juni 2004 hebben gemaakt met wensmoeders en/of met donoren, kunnen immers anders zijn dan in dit geval.

de vordering op SDKB

5.3. [eisende partij sub 1 c.s.] baseren hun vordering op SDKB op het volgende standpunt. Er is een groot verschil tussen de beoordeling van een verzoek van donorkinderen om informatieverstrekking over de donor in het geval de donatie vóór 1 juni 2004 heeft plaatsgevonden en in het geval de donatie na de inwerkingtreding van de Wdkb heeft plaatsgevonden. In het eerste geval is immers de overgangsregeling van artikel 12 Wdkb van toepassing, op grond waarvan de hoofdregel is dat de donorgegevens van de donor niet worden verstrekt, tenzij de donor er expliciet mee instemt dat dat wel gebeurt. In het tweede geval is op grond van artikel 3 Wdkb uitgangspunt dat die gegevens wél worden verstrekt. Dat onderscheid is in principe te rechtvaardigen omdat donaties vóór 2004 meestal anoniem plaatsvonden. De wetgever heeft er echter volgens [eisende partij sub 1 c.s.] geen rekening mee gehouden dat er vóór de inwerkingtreding van de Wdkb ook donaties plaatsvonden door donoren, zoals donor 605 , die ten tijde van de donatie al met verstrekking van hun gegevens aan hun donorkinderen hadden ingestemd (Bdonoren). [eisende partij sub 1 c.s.] stellen dat de overgangsbepaling van artikel 12 lid 3 Wdkb niet van toepassing is op (verzoeken om informatie over) deze Bdonoren, omdat die niet voor deze B-donoren is geschreven. Omdat de overgangsregeling niet op donor 605 van toepassing is, moet op de verzoeken van de kinderen volgens [eisende partij sub 1 c.s.] de hoofdregel van artikel 3 Wdkb worden toegepast.

Daarbij komt, zo stellen [eisende partij sub 1 c.s.] , dat het recht van een kind om te weten van wie het afstamt een fundamenteel persoonlijkheidsrecht is dat prevaleert boven de belangen van anderen, zoals de donor. SDKB is daarom volgens [eisende partij sub 1 c.s.] niet alleen op grond van artikel 3 Wdkb, maar ook op grond van de artikelen 7 IVRK en 8 EVRM gehouden de donorgegevens van donor 605 aan hen ter beschikking te stellen. Door dat na te laten, handelt zij in strijd met een wettelijke plicht en daarom onrechtmatig tegenover de kinderen.

Subsidiair stellen [eisende partij sub 1 c.s.] dat toepassing van artikel 12 lid 3 Wdkb naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat deze bepaling er in hun geval toe leidt dat donor 605 , een Bdonor, in strijd met de bedoeling van de wetgever alsnog anoniem wordt. Ook om deze reden moet artikel 12 lid 3 Wdkb volgens [eisende partij sub 1 c.s.] buiten toepassing worden gelaten en moeten de verzoeken worden beoordeeld op de voet van artikel 3 Wdkb.

SDKB heeft daar tegenin gebracht dat de overgangsregeling van artikel 12 Wdkb geldt voor alle gevallen waarin de donatie heeft plaatsgevonden vóór 1 juni 2004. Daarbij maakt het niet uit of de donor een A- of een B-donor was. Volgens SDKB zijn er in de parlementaire geschiedenis onvoldoende aanwijzingen om aan te nemen dat B-donoren van de overgangsregeling zijn uitgezonderd. Als de donor geen verklaring heeft afgelegd in de zin van artikel 12 lid 2 Wdkb, moet SDKB daarom steeds als een donorkind vraagt om de gegevens van zijn donor, aan de donor instemming vragen voor het verstrekken van die gegevens. Stemt de donor daarmee niet in, dan kan SDKB op grond van artikel 12 lid 3 Wdkb niet anders dan het verzoek van het donorkind afwijzen. Er zijn geen internationaalrechtelijke of uit rechtspraak voortvloeiende verplichtingen om anders te handelen, zo betoogt SDKB.

Daarnaast wijst SDKB erop dat de artikelen 3 Wdkb, 7 IVRK en 8 EVRM (waarnaar [eisende partij sub 1 c.s.] verwijzen), geen absoluut recht bevatten voor donorkinderen om hun afstammingsgegevens te verkrijgen. Al deze bepalingen bieden ruimte voor een afweging van de betrokken belangen. Die belangenafweging kan SDKB in dit geval niet maken, omdat zij niet weet welke afspraken SMCG heeft gemaakt met donor 605 en omdat deze donor zijn belangen bij anonimiteit niet kenbaar heeft gemaakt.

toepasselijkheid artikel 12 Wdkb

5.6.In artikel 12 Wdkb wordt in algemene zin gesproken over donoren die voor inwerkingtreding van de Wdkb sperma hebben gedoneerd, zonder onderscheid te maken tussen soorten donoren van sperma (A-donoren en B-donoren). Dit betekent dat zowel Adonoren als B-donoren die voor 1 juni 2004 sperma hebben gedoneerd onder de reikwijdte vallen van artikel 12 Wdkb. Dit geldt dus ook voor donor 605 voor zover het gaat om donaties van voor inwerkingtreding van de Wdkb, zoals hier aan de orde.

5.7.De rechtbank begrijpt uit de stellingen van [eisende partij sub 1 c.s.] , dat zij menen dat artikel 12 lid 3 Wdkb in hun geval niet moet worden toegepast, omdat toepassing van artikel 12 lid 3 Wdkb in dit geval in strijd is met artikelen 8 lid 1 EVRM en 7 lid 1 IVRK.

5.8.Artikel 94 van de Grondwet (hierna: Gw) bepaalt dat wettelijke voorschriften binnen het Koninkrijk der Nederlanden geen toepassing vinden, als deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van (onder meer) verdragen.

5.9.In de eerste plaats moet daarom de vraag worden beantwoord of de artikelen 8 lid 1 EVRM en/of 7 lid 1 IVRK “een ieder verbindend” zijn in de zin van artikel 94 Gw. Als dat het geval is, is de vraag of toepassing van artikel 12 lid 3 Wdkb in het geval van eisers onverenigbaar is met artikelen 8 lid 1 EVRM en/of 7 lid 1 IVRK, met als gevolg dat artikel 12 lid 3 Wdkb op grond van artikel 94 Gw buiten toepassing moet blijven in deze zaak.

5.10.De rechtbank beantwoordt de eerste vraag bevestigend. Een verdragsbepaling is “een ieder verbindend” in de zin van artikel 94 Gw als zij onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is om zonder meer als objectief recht te worden toegepast in de nationale rechtsorde. Met betrekking tot artikel 8 EVRM geldt dat dit artikel (net als andere materiële bepalingen in het EVRM) in Nederland geacht wordt een ieder verbindend te zijn in de zin van artikel 94 Gw.

5.11.De rechtbank is van oordeel dat ook het in artikel 7 lid 1 IVRK neergelegde recht van een kind om, voor zover mogelijk, zijn ouders te kennen een ieder verbindend is in de zin van artikel 94 Gw. Artikel 7 lid 1 IVRK bevat immers een nauwkeurig omschreven recht van het kind op (onder andere) het kennen van zijn ouders, en bekendheid waar mogelijk met de identiteit van de ouders is onderdeel van dit recht. Deze bepaling laat qua tekst en qua beoogd resultaat niets aan duidelijkheid te wensen over. Dat in artikel 7 lid 1 IVRK een voorbehoud ligt besloten in de woorden “voor zover mogelijk” staat aan de rechtstreekse werking ervan niet in de weg. Ook artikel 7 lid 1 IVRK is daarom een ieder verbindend in de zin van artikel 94 Gw.

5.12.Dit leidt tot de vraag of toepassing van artikel 12 lid 3 Wdkb onverenigbaar is met deze bepalingen en daarom buiten toepassing moet blijven in deze zaak. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.

5.13.Uit onder meer de parlementaire geschiedenis van de Wdkb volgt dat de in artikel 12 Wdkb neergelegde overgangsregeling verband houdt met de wens de anonimiteit van donoren die voor inwerkingtreding van de Wdkb sperma hadden gedoneerd in de veronderstelling dat hun identiteit niet aan derde partijen bekend zou worden gemaakt, te respecteren en waarborgen. Als op deze donoren de (nieuwe) hoofdregel van artikel 3 Wdkb van toepassing zou zijn, zou aan die wens niet worden voldaan. Onder dat artikel is immers verstrekking van verzochte gegevens uitgangspunt, en wanneer de donor daarmee niet instemt blijft verstrekking alleen achterwege als zijn zwaarwegende belangen dat nodig maken. In de Memorie van Toelichting is opgenomen:

“6. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

(...)

Van groot belang ten slotte is de overgangsbepaling opgenomen in artikel 14. n

Het genoemde artikel 14 is later hernummerd naar artikel 12 Wdkb.

Daaruit blijkt dat de voorgestelde regeling alleen voor de toekomst zal gelden. (…).

Komt er een verzoek binnen dat betrekking heeft op een donatie die voorafgaande aan de inwerkingtreding van de wet heeft plaatsgevonden en heeft de donor de bedoelde verklaring tegenover de stichting afgelegd, dan worden de gegevens niet verstrekt. Heeft de donor een zodanige verklaring niet afgelegd, dan zal aan hem eerst toestemming tot verstrekking worden gevraagd. Weigert de donor toestemming dan gaat de verstrekking niet door. Met een weigering van toestemming moet worden gelijkgesteld het ontbreken van toestemming omdat de donor is overleden of omdat zijn woon- of verblijfplaats niet meer kan worden achterhaald. Op deze wijze worden de belangen van donoren die er vanuit zijn gegaan dat hun anonimiteit bewaard zal blijven, gewaarborgd. n

Tweede Kamer, 1992-1993, 23207, nr. 3, p. 13

(…).”

en

“Artikel 14

Dit artikel bevat een overgangsbepaling ten aanzien van donorgegevens die zich nu reeds bevinden bij bijvoorbeeld ki-instituten. (…) Het is niet de bedoeling dat enig gegeven dat is geregistreerd in de wetenschap dat het niet zou worden verstrekt aan het kid-kind toch aan dit kind wordt verstrekt zonder de toestemming van de donor (met uitzondering van de medische gegevens). n

Tweede Kamer, 1992-1993, 23207, nr. 3, p. 29

(…).”

5.14.Dat het kunnen behouden van anonimiteit van een donor de ratio van de overgangsregeling van artikel 12 Wdkb is, blijkt bijvoorbeeld ook uit de brief van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 23 maart 2018 over het aanleveren van donorgegevens aan SDKB:

“In geval een donorkind, verwekt voor 2004, zich meldt bij de Sdkb met het verzoek om gegevens van de donor hanteert de Sdkb als beleid dat wanneer er geen gegevens van deze donor in het registratiesysteem van de Sdkb staan, de kliniek waar de behandeling heeft plaatsgevonden wordt benaderd met het verzoek de aanwezige gegevens alsnog te registreren. Wanneer de Sdkb de gegevens heeft (ontvangen), benadert de Sdkb de donor met de vraag of deze instemt met het verstrekken van de gegevens overeenkomstig artikel 12. Donoren die voor 2004 sperma hebben gedoneerd behouden altijd het recht om anoniem te blijven. Indien beschikbaar, worden aan een donorkind wel de fysieke en sociale gegevens van de donor verstrekt. Het gaat hier om gegevens die een beeld schetsen van de donor met behoud van diens anonimiteit.” n

Tweede Kamer, 2017-2018, 30486, nr. 17. p. 2

5.15.Omdat vóór inwerkingtreding van de Wdkb de anonimiteit van spermadonoren niet wettelijk was geregeld, waren afspraken tussen klinieken en donoren en tussen klinieken en wensmoeders bepalend voor de waarborging van die anonimiteit. Een donor kon er ook voor kiezen die anonimiteit niet of niet onvoorwaardelijk te willen. In dergelijke gevallen kan van het behouden van een recht op anonimiteit dus niet, of niet zonder meer, worden gesproken.

5.16.Donor 605 was blijkens de donorovereenkomst zo’n donor. Hij was met SMCG immers overeengekomen dat hij er in beginsel geen bezwaar tegen had dat te zijner tijd zijn persoonsgegevens aan met zijn zaad verwekte kinderen zouden worden verstrekt (zwaarwegende redenen daargelaten). En dat was van bepalend belang bij de inseminatie van de moeders met zijn zaad. De inwerkingtreding van de overgangsregeling van de Wdkb heeft ertoe geleid dat donor 605 de ongeclausuleerde mogelijkheid kreeg om zonder opgaaf van redenen – laat staan van zwaarwegende redenen – zijn instemming aan de verstrekking van zijn gegevens te onthouden. Dat heeft hij ook gedaan.

5.17.Om deze reden is de rechtbank met [eisende partij sub 1 c.s.] van oordeel dat toepassing van artikel 12 lid 3 Wdkb in deze zaak niet het door dat artikel beoogde doel dient (te weten het waarborgen van behoud van anonimiteit van een spermadonor), nu donor 605 niet beschouwd kan worden als een anonieme donor. Immers, door de keuze voor het Bdonorschap kon donor 605 redelijkerwijs niet in de veronderstelling verkeren dat zijn identiteit nooit bekend zou (hoeven te) worden gemaakt aan de kinderen die verwekt zouden worden met zijn zaad. Door toepassing te geven aan artikel 12 lid 3 Wdkb kan geen rekening worden gehouden met, en geen recht worden gedaan aan de omstandigheid dat donor 605 als B-donor heeft te gelden jegens de kinderen. Tegen deze achtergrond en in het licht van (i) het in artikel 7 lid 1 IVRK neergelegde recht van kinderen op kennis over de identiteit van hun ouders, (ii) het recht op afstammingsgegevens dat onderdeel is van artikel 8 lid 1 EVRM en (iii) het doel en de geest van de Wdkb, acht de rechtbank toepassing van artikel 12 lid 3 Wdkb op de verzoeken van de kinderen niet op haar plaats.

5.18.De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat toepassing van artikel 12 lid 3 Wdkb op de verzoeken van de kinderen tot verstrekking van de donorgegevens van donor 605 een ontoelaatbare inbreuk oplevert op het recht van de kinderen op kennis over de identiteit van donor 605 als neergelegd in artikelen 7 lid 1 IVRK en 8 lid 1 EVRM. Dat voor de inbreuk op artikel 8 lid 1 EVRM een rechtvaardiging bestaat als bedoeld in artikel 8 lid 2 EVRM is gesteld noch gebleken. Dit leidt tot een situatie waar toepassing van een binnen Nederland geldend wettelijk voorschrift, artikel 12 lid 3 Wdkb, niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen in het IVRK (artikel 7) en het EVRM (artikel 8) zoals bedoeld in artikel 94 Gw. Om deze reden moet artikel 12 lid 3 Wdkb in dit geval buiten toepassing blijven.

5.19.Anders dan SDKB heeft gesuggereerd kan daar niet aan afdoen dat de kinderen mogelijk ook via MCK de gegevens van donor 605 zouden kunnen verkrijgen (wat hierna wordt besproken). Dat laat immers onverlet dat toepassing van artikel 12 lid 3 Wdkb door SDKB in dit geval in strijd is met de genoemde fundamentele rechten van de kinderen. Dat SDKB dit artikel wel heeft toegepast is jegens hen onrechtmatig.

verzoek kinderen moest worden beoordeeld aan de hand van artikel 3 Wdkb

5.20.De vraag is vervolgens op welke manier het verzoek van de kinderen tot het verkrijgen van de donorgegevens van donor 605 dan wél had moeten worden beoordeeld. De rechtbank is – anders dan SDKB ter zitting heeft betoogd – van oordeel dat SDKB het verzoek van de kinderen moest beoordelen aan de hand van de hoofdregel van artikel 3 lid 2 Wdkb. Immers, nu de overgangsregeling buiten toepassing blijft moet op grond van de onmiddellijke werking van artikel 3 Wdkb de hoofdregel worden toegepast. Maar ook als dat anders zou zijn, ligt in de rede dat SDKB aansluiting zou moeten zoeken bij de in dit artikel vervatte hoofdregel. De regeling in artikel 3 Wdkb neemt de eerder genoemde fundamentele rechten van de kinderen tot uitgangspunt, terwijl ook de belangen van de donor daarin voldoende zijn gewaarborgd.

5.21.Dat betekent dat de rechtbank van oordeel is dat SDKB het verzoek van de kinderen tot het verkrijgen van de donorgegevens van donor 605 moest beoordelen aan de hand van artikel 3 lid 2 Wdkb. Deze bepaling schrijft voor dat de donor wordt gevraagd schriftelijk in te stemmen met de verstrekking van de gegevens aan het donorkind. Stemt de donor niet in, dan worden de gegevens alleen dan niet verstrekt, als zwaarwegende belangen van de donor meebrengen dat verstrekking niet behoort plaats te vinden, waarbij de gevolgen die het niet verstrekken ervan voor de kinderen heeft in aanmerking worden genomen.

belangenafweging

5.22. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben zich op het standpunt gesteld dat in dit geval de door artikel 3 lid 2 Wdkb voorgeschreven weging van de belangen van de donor niet meer hoeft te worden uitgevoerd, zodat de rechtbank SDKB zonder meer kan veroordelen tot het verstrekken van de gegevens. Zij hebben daartoe allereerst aangevoerd dat de donor er al voorafgaand aan de donatie mee heeft ingestemd dat zijn gegevens op termijn aan de kinderen zouden worden verstrekt. Nu donor 605 dus al heeft ingestemd met de verstrekking van zijn gegevens, moet – zo begrijpt althans de rechtbank het standpunt van [eisende partij sub 1 c.s.] – voorbij worden gegaan aan zijn latere mededeling dat hij niet wil dat zijn gegevens aan de kinderen worden verstrekt. Daarnaast is de donor volgens [eisende partij sub 1 c.s.] al ruimschoots in de gelegenheid gesteld te laten weten waarom hij niet wil dat zijn gegevens aan de kinderen worden verstrekt. Die informatie had hij immers kenbaar kunnen maken op de antwoordformulieren die hij steeds aan SDKB heeft teruggestuurd (zie 3.15) en ook had hij zijn standpunt kunnen onderbouwen in het gesprek, waarvoor SDKB en MCK hem hebben uitgenodigd (zie 3.22). De donor heeft er echter voor gekozen geen toelichting te geven op zijn beslissing en ook niet in te gaan op de uitnodiging van SDKB en MCK. Nu donor 605 zijn keuze niet heeft gemotiveerd, moet er volgens [eisende partij sub 1 c.s.] van uitgegaan worden dat hij geen zwaarwegend belang heeft bij het niet verstrekken van zijn gegevens. Nu de belangen van de kinderen bij het verkrijgen van de gegevens vast staan moet SDKB de donorgegevens van donor 605 op grond van artikel 3 lid 2 Wdkb aan de kinderen verstrekken.

5.23.De rechtbank is dat niet met [eisende partij sub 1 c.s.] eens. Weliswaar heeft donor 605 er volgens de donorovereenkomst voor gekozen te doneren als een B-donor, maar dat neemt niet weg dat met hem is afgesproken dat SMCG nog aan hem zou vragen of er zwaarwegende redenen waren om alsnog af te zien van het bekend maken van zijn gegevens aan de kinderen (zie 3.4). In zoverre verschilt de situatie van donor 605 dus niet van die van donoren die hebben gedoneerd na de inwerkingtreding van de Wdkb. Ook deze “nieuwe” donoren hebben immers gedoneerd in de wetenschap dat hun donorgegevens in beginsel aan de donorkinderen zullen worden verstrekt, maar ook aan hen wordt – als een donorkind verzoekt om bekendmaking van die donorgegevens – nog gevraagd of zij daartegen zwaarwegende bezwaren hebben. Anders dan [eisende partij sub 1 c.s.] hebben betoogd, kan er dus niet vanuit worden gegaan dat donor 605 zijn rechten op een weging van zijn belangen heeft “verspeeld” door in 1997 te kiezen voor het B-donorschap.

5.24.Ook is niet doorslaggevend dat donor 605 tot nog toe niet heeft laten weten waarom hij niet wil dat zijn donorgegevens aan de kinderen worden verstrekt. Weliswaar is de donor verschillende keren in de gelegenheid gesteld zijn keuze toe te lichten, maar dat is steeds als een vrijblijvende keuze aan hem gepresenteerd. In het antwoordformulier van SDKB is de toelichting als “optioneel” benoemd (zie 3.15), en ook in de uitnodigingsbrief van SDKB en MCK is aan donor 605 geschreven dat de donor “nergens toe verplicht” is (zie 3.22). SDKB (noch MCK) heeft aan donor 605 ooit gemeld dat zijn gegevens in beginsel aan de kinderen zullen worden verstrekt, tenzij hij duidelijk maakt dat er zwaarwegende omstandigheden aan zijn kant zijn die zich daartegen verzetten.

5.25.Naar het oordeel van de rechtbank moet donor 605 daarom alsnog in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over zijn (eventuele) belangen bij het niet verstrekken van zijn donorgegevens aan de kinderen, waarna SDKB zo nodig op de voet van artikel 3 lid 2 Wdkb moet wegen of die belangen zodanig zwaarwegend zijn dat die aan verstrekking van de gegevens aan de kinderen in de weg staan. Ook voor het overige zal SDKB – zowel ter bescherming van de belangen van de donor als van die van de kinderen – de voorschriften van artikel 3 Wdkb (voor zover die in dit geval van toepassing zijn) in acht moeten nemen, zoals de leden 4, 5 en 7.

5.26.SDKB heeft ter zitting nog aangevoerd dat zij niet in staat is om de weging van de belangen van de donor uit te voeren als het gaat om verzoeken om persoonsidentificerende informatie van B-donoren die vóór de inwerkingtreding van de wet hebben gedoneerd. Zij voert aan dat zij niet bekend is met de inhoud van de afspraken die de klinieken met de donor hebben gemaakt over (het opheffen van) hun anonimiteit. Dat argument gaat in dit geval niet op, omdat de donorovereenkomst tussen SMCG en donor 605 in deze procedure is overgelegd. SDKB weet dus welke afspraken met donor 605 zijn gemaakt. Overigens valt ook niet in te zien waarom MCK haar die gegevens desgevraagd niet eerder zou hebben verstrekt als SDKB daarom had verzocht, toen zij na afwijzing van de verzoeken van de kinderen erop werd gewezen dat in dit geval sprake was van een B-donor. In ieder geval kan in dit geval, waarin toepassing van artikel 12 lid 3 Wdkb ten opzichte van het betrokken donorkind leidt tot strijd met de artikelen 7 lid 1 IVRK en 8 EVRM lid 1 (en het informatieverzoek van de kinderen daarom moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 3 lid 2 Wdkb), van SDKB worden verlangd dat zij haar werkwijze zó inricht dat zij kan voldoen aan haar wettelijke verplichtingen.

slotsom vordering op SDKB

5.27.Het voorgaande betekent dat de vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] om SDKB te veroordelen tot het verstrekken van de donorgegevens van donor 605 niet kan worden toegewezen. De rechtbank zal wel het mindere toewijzen in die zin dat SDKB zal worden veroordeeld om het verzoek van de kinderen tot verstrekking van de donorgegevens van donor 605 te beoordelen aan de hand van de procedure als voorgeschreven in artikel 3 leden 2 tot en met 5 en lid 7 Wdkb.

de vordering op MCK

5.28. [eisende partij sub 1 c.s.] baseren hun vordering op MCK – kort gezegd – op het standpunt dat MCK de verplichtingen moet nakomen die op grond van de medische behandelingsovereenkomsten tussen de moeders en SMCG op haar rusten. Onderdeel van die overeenkomsten is steeds, zo stellen [eisende partij sub 1 c.s.] , dat de kinderen vanaf 16-jarige leeftijd de donorgegevens van de donor bij MCK kunnen opvragen. Weliswaar is inmiddels de Wdkb in werking getreden en is SDKB verantwoordelijk geworden voor het verstrekken van gegevens over donoren, maar nergens is bepaald dat dit een exclusieve bevoegdheid is. MCK is dus nog altijd bevoegd, en in dit geval ook verplicht, om de donorgegevens van donor 605 aan de kinderen te verstrekken. Daarnaast stellen [eisende partij sub 1 c.s.] dat MCK handelt in strijd met de artikelen 8 EVRM en 7 IVRK door de donorgegevens van donor 605 niet te verstrekken aan de kinderen. Daarmee handelt zij onrechtmatig jegens de kinderen.

MCK stelt daar tegenover dat sinds de inwerkingtreding van de Wdkb verzoeken tot het verkrijgen van donorgegevens moeten worden ingediend bij SDKB. Voor de klinieken is daarvoor sindsdien geen rol meer weggelegd.

MCK heeft er daarnaast op gewezen dat SMCG destijds ook met donor 605 een geneeskundige behandelingsovereenkomst heeft gesloten, op grond waarvan er op haar (en op haar rechtsopvolger) een geheimhoudingsverplichting rust. Dit betekent dat MCK de gegevens van donor 605 alleen met diens instemming aan de kinderen mag verstrekken. MCK heeft in dit verband verwezen naar artikel 88 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, artikel 7:457 Burgerlijk Wetboek en artikel 272 Wetboek van Strafrecht.

MCK heeft tot slot aangevoerd dat er sowieso geen sprake kan zijn van een ongeclausuleerde verplichting de donorgegevens van donor 605 aan de kinderen te verstrekken. De Wdkb en de artikelen 8 EVRM en 7 IVRK verplichten daar niet toe. Daarnaast is in de donorovereenkomst met donor 605 bepaald dat verstrekking van de donorgegevens achterwege blijft, als daarvoor zwaarwegende redenen zijn ontstaan. Dat betekent dat MCK de belangen van de donor zou moeten wegen en daartoe acht zij zich niet in staat. Daarvoor is nu juist SDKB in het leven geroepen.

inhoud van de afspraken tussen SMCG en de moeders

5.30.Nu [eisende partij sub 1 c.s.] primair nakoming vorderen van de afspraken die SMCG met de moeders heeft gemaakt, moet de rechtbank eerst beoordelen wat de inhoud is van die afspraken. Omdat [eisende partij sub 1 c.s.] zich op het standpunt stellen dat zij (althans, de kinderen vanaf hun 16e) op grond van de behandelingsovereenkomsten tussen SMCG en de moeders recht hebben op de donorgegevens van donor 605 , is het aan hen te stellen (en zo nodig te bewijzen) dat die afspraak inderdaad is gemaakt.

5.31. [eisende partij sub 1 c.s.] stellen dat de moeders met SMCG hebben afgesproken dat hun kinderen vanaf 16-jarige leeftijd desgewenst de beschikking zouden kunnen krijgen over de donorgegevens van de donor. Daarbij is volgens [eisende partij sub 1 c.s.] geen voorbehoud gemaakt. MCK heeft die stelling gemotiveerd betwist, onder verwijzing naar de inhoud van de aan wensmoeders uitgereikte folder, de inhoud van de overeenkomst met de donor en de gesprekken die steeds met de wensmoeders zijn gevoerd voorafgaande aan de keuze voor een A- of B-donor. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben hun stellingen daarna niet onderbouwd. Dat [eisende partij sub 1 c.s.] gelijk hebben blijkt ook uit niets. Integendeel: uit de folder van SMCG die een aantal van de moeders heeft ontvangen (zie 3.2) volgt dat de bekendheid van de donor niet gegarandeerd was en uit wat een aantal moeders daarover op zitting heeft verteld, blijkt dat er in elk geval aan een aantal moeders is verteld dat zich omstandigheden zouden kunnen voordoen waarin de donorgegevens toch niet zouden kunnen worden verstrekt. Op grond van de stellingen van [eisende partij sub 1 c.s.] , de beschikbare stukken en de betwisting door MCK, kan dus niet worden vastgesteld dat aan de moeders is toegezegd dat de kinderen bij het bereiken van de 16-jarige leeftijd de donorgegevens van donor 605 op hun verzoek hoe dan ook zouden verkrijgen.

5.32.De door [eisende partij sub 1 c.s.] gestelde inhoud van de afspraak over de verstrekking van de donorgegevens is dus niet komen vast te staan. Dan blijft de vraag van welke afspraken tussen SMCG en de moeders over het verstrekken van de donorgegevens dan wel moet worden uitgegaan. MCK heeft daarover ter zitting verklaard dat de afspraken die SMCG hierover met de moeders (mondeling) heeft gemaakt aansluiten bij en gelijk zijn aan de afspraken die daarover met donor 605 zijn gemaakt, namelijk dat de donor in geval van zwaarwegende redenen, te beoordelen door SMCG, kon terugkomen van zijn eerdere keuze. Dit wordt volgens MCK ondersteund door de inhoud van de folder, al is die niet aan alle moeders uitgereikt. De rechtbank gaat er daarom bij deze stand van zaken van uit dat SMCG over het verstrekken van de donorgegevens van donor 605 in ieder geval met de moeders heeft afgesproken wat zij ook met deze donor is overeengekomen. De inhoud van de folder staat daar niet aan in de weg.

5.33.Donor 605 en SMCG hebben in de donorovereenkomst afgesproken dat de identiteit van donor 605 op verzoek van het 16-jarige donorkind bekend gemaakt mag worden, maar dat SMCG eerst bij de donor zal navragen of er zwaarwegende redenen zijn ontstaan die maken dat de donor alsnog wil afzien van het opheffen van zijn anonimiteit (zie 3.4). Ervan uitgaande dat de afspraken tussen SMCG en de moeders bij deze afspraken aansluiten, heeft SMCG ten opzichte van de moeders de contractuele verplichting op zich genomen om de identiteit van donor 605 op verzoek aan de kinderen bekend te maken, tenzij volgens SMCG zwaarwegende belangen van de donor zich daartegen verzetten. Die verplichting moet MCK als rechtsopvolger van SMCG in beginsel nakomen. MCK stelt zich echter op het standpunt dat dat in dit geval niet van haar kan worden gevergd, en wel om de volgende redenen.

contractuele verplichting van MCK vervallen door inwerkingtreding Wdkb?

5.34.Als meest verstrekkende verweer heeft MCK aangevoerd dat haar contractuele verplichting om de identiteit van de donor aan de kinderen bekend te maken is vervallen door de inwerkingtreding van de Wdkb.

5.35.Als MCK daarmee bedoelt te zeggen dat de inwerkingtreding van de Wdkb ervoor heeft gezorgd dat haar contractuele verplichtingen ten opzichte van de moeders teniet zijn gegaan, verwerpt de rechtbank dat standpunt. Noch in de behandelingsovereenkomsten met de moeders noch in de Wdkb is daarvoor een aanknopingspunt te vinden. Deze wet staat er niet aan in de weg dat klinieken in individuele gevallen gemaakte afspraken met donoren en wensmoeders over de verstrekking van donorgegevens respecteren. Ook de overgangsregeling van artikel 12 Wdkb heeft niet dat – verstrekkende – gevolg. In de Memorie van Toelichting Wdkb zijn voor een dergelijke bedoeling ook geen aanknopingspunten te vinden. De wetgever lijkt zich van het bestaan van dergelijke afspraken geen (expliciete) rekenschap te hebben gegeven. De inwerkingtreding van de wet heeft dus geen verandering gebracht in de verplichtingen die op MCK rustten op grond van de afspraken die SMCG voorafgaand aan de KID-behandelingen met de moeders heeft gemaakt. Voor zover in het betoog van MCK een beroep op overmacht zou moeten worden gelezen, volgt de rechtbank dat niet. Dat inmiddels sprake is van een samenloop met een gelijksoortige wettelijke taak van SDKB is daarvoor niet voldoende.

strijd met redelijkheid en billijkheid?

5.36.Daarnaast heeft MCK aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij zou worden gehouden aan de afspraken die SMCG voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wdkb met de moeders over de verstrekking van de donorgegevens heeft gemaakt. Zij voert hiervoor een aantal argumenten aan.

5.37.Allereerst wijst MCK erop dat bij de inwerkingtreding van de wet SDKB in het leven is geroepen, die de taak toegewezen heeft gekregen om verzoeken van donorkinderen tot het verkrijgen van de gegevens van hun donor te beoordelen, ook wanneer het om donaties van voor 1 juni 2004 gaat. SDKB is toegerust om deze taak uit te voeren. Dat geldt niet voor MCK: zij heeft dergelijke verzoeken nooit hoeven beoordelen en is tot een goede weging van de betrokken belangen ook niet in staat. Om die reden, zo betoogt MCK, kan van haar in redelijkheid niet worden verlangd dat zij het verzoek van de kinderen tot het verkrijgen van de gegevens van donor 605 beoordeelt.

5.38.Anders dan MCK heeft betoogd, ziet de rechtbank niet in dat de oprichting van SDKB (tot wier takenpakket onder andere hoort het onder voorwaarden verstrekken van persoonsidentificerende gegevens van spermadonoren) ertoe zou moeten leiden dat MCK wordt ontheven van haar contractuele verplichting om de overeengekomen gegevens te verstrekken. Nergens in de Wdkb is bepaald dat SDKB exclusief bevoegd is tot het verstrekken van donorgegevens. SDKB heeft zich ook zelf op het standpunt gesteld dat haar wettelijke bevoegdheid niet afdoet aan eventuele afspraken tussen KID-klinieken en wensmoeders. Dat MCK zich wellicht minder goed in staat acht om dergelijke verzoeken te beoordelen en dat zij daarmee geen ervaring heeft, doet evenmin af aan haar contractuele verplichtingen. Het is immers de verantwoordelijkheid van MCK om haar werkwijze zó in te richten, dat zij kan voldoen aan de verplichtingen die zijzelf (althans haar rechtsvoorganger) is aangegaan. Het enkele feit dat SDKB wellicht beter in staat is het verzoek van de kinderen te beoordelen, is dan ook onvoldoende voor het oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, dat MCK aan haar contractuele verplichting wordt gehouden om de identiteit van de donor aan de kinderen bekend te maken, behalve als zwaarwegende redenen van de donor daaraan in de weg staan.

5.39.Ten tweede betoogt MCK dat op haar een wettelijke verplichting rust om de gegevens van donor 605 – met wie SMCG ook een medische behandelingsovereenkomst is aangegaan – geheim te houden. Die wettelijke verplichting vloeit volgens MCK voort uit artikel 88 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, artikel 7:457 Burgerlijk Wetboek en artikel 272 Wetboek van Strafrecht. Toewijzing van de vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] zou er daarom toe leiden dat MCK wordt gedwongen te handelen in strijd met haar wettelijke verplichtingen. Ook om die reden is het volgens MCK naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat zij aan haar contractuele verplichtingen jegens de moeders wordt gehouden.

5.40.De rechtbank gaat ook aan dit verweer voorbij. Het is op zichzelf juist dat op MCK en haar medewerkers een geheimhoudingsverplichting jegens de donor rust. Daar staat echter tegenover dat SMCG – in een periode waarin eveneens van medische hulpverleners werd verlangd dat zij geheimhouding betrachtten over hun patiënten – welbewust met de moeders heeft afgesproken dat zij de identiteit van donor 605 op termijn aan de kinderen zou kunnen verstrekken. Van belang is daarbij dat donor 605 , gelet op zijn keuze voor het B-donorschap en wat daarover in de donorovereenkomst is vastgelegd (zie 3.4), er zelf mee heeft ingestemd dat zijn identiteit (zwaarwegende belangen daargelaten) op verzoek bekend gemaakt zou worden aan zijn donorkinderen van 16 jaar en ouder. In die omstandigheden kan MCK zich niet op voorhand en zonder te weten wat de redenen van donor 605 zijn om van gedachten te veranderen, met succes beroepen op haar (wettelijke) geheimhoudingsverplichting jegens donor 605 , om aan haar verplichtingen ten opzichte van de moeders te ontkomen.

5.41.MCK heeft er tot slot nog op gewezen dat donor 605 geen wettelijke mogelijkheid heeft om bezwaar te maken tegen een eventuele beslissing van MCK om zijn gegevens aan de kinderen te verstrekken. Die mogelijkheid bestaat wel als SDKB een besluit neemt de gegevens aan de kinderen te verstrekken. In dat geval kan donor 605 immers op grond van artikel 3 lid 4 Wdkb bezwaar maken bij SDKB en vervolgens in beroep gaan bij de bestuursrechter (zie 3.9 en 3.10). Die constatering van MCK is juist. Naar het oordeel van de rechtbank leidt dat er echter niet toe dat MCK, zoals zij heeft betoogd, tekortschiet in haar zorgplicht ten opzichte van donor 605 . Immers, in het geval MCK zou besluiten de identiteit van donor 605 aan de kinderen te verstrekken, dan staat voor donor 605 de weg open naar de civiele rechter. Het ligt in de rede dat MCK, wanneer zij tegen de zin van de donor tot verstrekking wil overgaan, hem enige tijd gunt te proberen die verstrekking langs die weg af te wenden. Het is dan ook niet zo dat donor 605 geen rechtsmiddelen heeft als MCK het verzoek van de kinderen om het verkrijgen van zijn identiteit inwilligt.

5.42.MCK heeft al met al geen redenen aangevoerd die maken dat de van haar gevraagde nakoming van de afspraken over de verstrekking van de gevraagde gegevens onaanvaardbare gevolgen zal hebben.

weging van de redenen van donor 605 om niet in te stemmen

5.43.Volgens MCK is de consequentie van de tussen SMCG en donor 605 destijds gemaakte afspraak dat zij contact opneemt met donor 605 en hem vraagt of er zwaarwegende redenen zijn ontstaan om zijn identiteit toch niet bekend te maken. Als donor 605 meent dat daarvan sprake is, ligt het volgens MCK op haar weg om te beoordelen of die redenen voldoende zwaarwegend zijn en om – als dat niet zo is – de identiteit van donor 605 aan de kinderen bekend te maken.

5.44. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben zich op het standpunt gesteld dat deze weging niet meer hoeft plaats te vinden. Zij hebben daartoe aangevoerd dat de donor al ruimschoots in de gelegenheid is gesteld te laten weten waarom hij niet wil dat zijn gegevens aan de kinderen worden verstrekt, maar dat hij er steeds voor heeft gekozen dat niet te doen. Om die reden moet er volgens [eisende partij sub 1 c.s.] vanuit worden gegaan dat donor 605 er geen belang bij heeft dat zijn gegevens niet worden verstrekt.

5.45.De rechtbank gaat aan dit betoog voorbij en verwijst in dit verband kortheidshalve naar wat zij daarover overwoog in 5.22 tot en met 5.25. Daarbij komt dat SMCG in de donorovereenkomst met donor 605 heeft afgesproken dat zij bij hem zal navragen of er sprake is van zwaarwegende omstandigheden, die maken dat hij alsnog bezwaar heeft tegen het prijsgeven van zijn identiteit. Dat heeft MCK tot nog toe niet gedaan. Ook dit maakt dat het standpunt van [eisende partij sub 1 c.s.] – dat erop neerkomt dat de donor “zijn beurt voorbij heeft laten gaan” – wordt gepasseerd.

5.46.Naar het oordeel van de rechtbank moet MCK donor 605 daarom alsnog in de gelegenheid stellen zich uit te laten over (eventuele) zwaarwegende redenen bij het niet verstrekken van zijn identiteit aan de kinderen. Als de donor dergelijke reden opgeeft zal MCK de zwaarte ervan moeten wegen, om vervolgens te beslissen of zij tot verstrekking van de identiteit overgaat of dat vanwege die redenen toch achterwege laat.

slotsom MCK

Dit betekent dat op MCK de verplichting rust om (alsnog) uitvoering te geven aan de afspraken die zij voorafgaand aan de KID-behandeling met de moeders heeft gemaakt. Dit leidt echter niet tot toewijzing van de vordering van eisers om de gegevens van donor 605 nu al aan hen te verstrekken. De rechtbank zal de vordering tot nakoming toewijzen in die zin dat MCK de identiteit van donor 605 aan de kinderen bekend moet maken, tenzij zwaarwegende redenen van donor 605 zich daartegen verzetten.

Dit betekent dat MCK bij donor 605 moet navragen welke redenen hij heeft om af te zien van verstrekking van zijn identiteit aan de kinderen en om afhankelijk van het belang daarvan een beslissing te nemen op de verzoeken en naar die beslissing te handelen. Omdat de redenen van donor 605 onbekend zijn, kan op de uitkomst daarvan niet worden vooruitgelopen.

5.48.Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of – zoals [eisende partij sub 1 c.s.] stellen en MCK betwist – de kinderen ook op grond van de artikelen 8 EVRM en 7 IVRK rechtstreeks jegens MCK aanspraak kunnen maken op verstrekking van de donorgegevens van donor 605 .

de verhouding tussen Stichting MCK en MCK B.V.: wie moet nakomen?

[eisende partij sub 1 c.s.] hebben aanvankelijk Stichting MCK gedagvaard. Stichting MCK heeft – onder verwijzing naar de notariële “akte omzetting (tevens statutenwijziging) Stichting medisch Centrum voor Geboorteregeling in Kinderwens MC B.V.” van 31 december 2008 – aangevoerd dat de activiteiten van SMCG niet zijn overgenomen door Stichting MCK, maar door MCK B.V. Stichting MCK heeft volgens haar eigen stellingen vooral een administratieve functie en oefent geen werkzaamheden uit op het gebied van kunstmatige voortplanting. Stichting MCK beschikt daarom naar eigen zeggen niet over de gegevens die de kinderen willen verkrijgen en kan die daarom niet verstrekken.

Naar aanleiding van dit verweer van Stichting MCK hebben [eisende partij sub 1 c.s.] voor de zekerheid ook een dagvaarding uitgebracht tegen MCK B.V.

5.50.Ter zitting hebben [eisende partij sub 1 c.s.] echter nader onderbouwd dat het wel degelijk Stichting MCK is die de werkzaamheden als fertiliteitskliniek uitvoert. Daartoe hebben [eisende partij sub 1 c.s.] gewezen op de lijst met fertiliteitsklinieken in het jaarverslag van SDKB over 2012 en in het tweede evaluatierapport van de Wdkb, alsmede op de inschrijvingsgegevens van Stichting MCK bij de Kamer van Koophandel op en correspondentie van MCK. MCK heeft deze stellingen van [eisende partij sub 1 c.s.] vervolgens niet bestreden, zodat de rechtbank het ervoor moet houden dat de stellingen van [eisende partij sub 1 c.s.] kloppen en dat Stichting MCK wel degelijk (ook) beschikt over de donorgegevens die SMCG destijds heeft geadministreerd. Daar staat echter tegenover dat, gelet op de door Stichting MCK overgelegde notariële akte, niet kan worden uitgesloten dat die gegevens zich (formeel) onder MCK B.V. bevinden.

5.51.Dit betekent dat de rechtbank niet kan vaststellen of het nu Stichting MCK of MCK B.V. is die de werkzaamheden van SMCG als fertiliteitskliniek feitelijk heeft overgenomen en wie van beide beschikt over de gegevens van donor 605 . Deze onzekerheid kan naar het oordeel van de rechtbank niet ten nadele van eisers komen: als de stellingen van [eisende partij sub 1 c.s.] ter zitting onjuist waren, had het op de weg van MCK gelegen om die te weerspreken. Dat heeft zij nagelaten.

5.52.Om die reden zullen Stichting MCK en MCK B.V. beide worden veroordeeld tot – kort gezegd – nakoming van de verplichting van SMCG op grond van de medische behandelingsovereenkomst met de moeders ten aanzien van het bekendmaken van de identiteit van de donor. Dat betekent dat de kinderen zowel Stichting MCK als MCK B.V. kunnen aanspreken tot nakoming van deze veroordeling. Als ofwel Stichting MCK ofwel MCK B.V. aan deze veroordeling heeft voldaan, hoeft de ander dat niet meer te doen.

de dwangsom

5.53. [eisende partij sub 1 c.s.] vorderen dat de rechtbank zal bepalen dat SDKB en MCK een dwangsom moeten betalen, als zij niet aan een veroordeling voldoen. De rechtbank heeft geen reden om eraan te twijfelen dat MCK en SDKB zullen voldoen aan hun verplichtingen op grond van dit vonnis. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben daarvoor geen aanknopingspunten aangereikt. Ter zitting hebben SDKB en MCK ook toegezegd dat zij aan een eventuele veroordeling zullen voldoen. Om die reden zal de gevorderde dwangsom worden afgewezen.

de termijn waarbinnen de gegevens moeten worden verstrekt

5.54. [eisende partij sub 1 c.s.] vorderen dat aan een veroordeling van SDKB en MCK een termijn van veertien dagen na dit vonnis zal worden verbonden. Hoewel SDKB en MCK zich geen van beide tegen deze termijn hebben verzet, zal de rechtbank daarover ambtshalve een beslissing nemen.

5.55.Ten aanzien van SDKB zal de rechtbank bepalen dat zij het verzoek van de kinderen tot verstrekking van de donorgegevens van donor 605 moet beoordelen op de voet van artikel 3 Wdkb. Uit lid 4 van dit artikel volgt dat verstrekking plaatsvindt, als de donor geen bezwaar maakt tegen de voorgenomen verstrekking en/of wanneer de beslissing op bezwaar onherroepelijk is geworden. Nu de wet voorschrijft op welk moment SDKB de donorgegevens van donor 605 aan de kinderen mag verstrekken, ziet de rechtbank geen aanleiding aan de veroordeling van SDKB een termijn te verbinden.

5.56.Dat ligt anders voor MCK. Zij moet immers een contractuele verplichting nakomen en daarvoor gelden geen wettelijke termijnen. Evenmin is in de behandelingsovereenkomst een termijn voor nakoming overeengekomen. De gevorderde termijn van twee weken acht de rechtbank niet realistisch en deze houdt ook onvoldoende rekening met de belangen van donor 605 om de rechtmatigheid van een beslissing tot bekendmaking van zijn identiteit desgewenst aan de rechter voor te leggen. De rechtbank ziet daarom aanleiding de termijn waarbinnen MCK de identiteit van donor 605 aan de kinderen bekend moet maken (mits er geen sprake is van zwaarwegende belangen van donor 605 die meebrengen dat verstrekking niet moet plaatsvinden) te bepalen op vier maanden na dit vonnis. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat MCK in staat is om binnen een termijn van twee maanden na dit vonnis contact op te nemen met donor 605 om hem te bevragen over zijn redenen om zich tegen de bekendmaking van zijn identiteit te verzetten, die redenen te beoordelen en donor 605 op de hoogte te stellen van haar voorgenomen beslissing. Daarbij komt dan een termijn van twee maanden, voor het geval donor 605 in kort geding zou willen opkomen tegen de voorgenomen beslissing van MCK tot het verstrekken van zijn identiteit aan de kinderen. De totale termijn waarbinnen MCK de identiteit van donor 605 aan de kinderen bekend moet maken - mits geen sprake is van zwaarwegende belangen van de donor die zich daartegen verzetten – bedraagt daarmee vier maanden.

de uitvoerbaarverklaring bij voorraad

5.57. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben gevorderd dat dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard. Dat betekent dat SDKB en MCK ook aan de veroordeling moeten voldoen, als zij hoger beroep instellen tegen dit vonnis.

5.58.SDKB heeft tegen dit gedeelte van de vordering geen verweer gevoerd, MCK wel. Het zou volgens MCK weinig zin hebben om hoger beroep in te stellen, als zij de identiteit van donor 605 (op grond van het vonnis van de rechtbank) tijdens een eventuele procedure in hoger beroep al aan de kinderen zou moeten verstrekken. Dat kan immers niet meer ongedaan worden gemaakt.

5.59.Nu MCK verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad, moeten de belangen van [eisende partij sub 1 c.s.] bij de mogelijkheid het vonnis onmiddellijk ten uitvoer te leggen worden afgewogen tegen die van MCK bij het behoud van de huidige situatie totdat in een eventueel hoger beroep is beslist.n

Hoge Raad 29 november 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2215 en Hoge Raad 30 mei 2008, ECLI:NL:2008:BC5012.

Naar het oordeel van de rechtbank wegen in dit geval de belangen van de kinderen bij de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad zwaarder dan die van MCK bij de schorsende werking van een eventueel hoger beroep. De belangen van de kinderen bij het kunnen verkrijgen van de donorgegevens zijn evident. MCK heeft die ook niet bestreden. MCK wordt veroordeeld uitvoering te geven aan de afspraken die SMCG met de moeders heeft gemaakt. Dat dit ertoe kan leiden dat MCK de identiteit van donor 605 tegen zijn wil aan de kinderen bekend moet maken, is een gevolg van de verplichting die (de rechtsvoorganger van) MCK op zich heeft genomen. Daarin is onvoldoende belang gelegen om uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dit vonnis achterwege te laten.

5.60.Dit betekent dat de rechtbank dit gedeelte van de vordering zal toewijzen en haar beslissing uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren.

de proceskosten

MCK en SDKB zullen in beide zaken als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld.

De kosten aan de zijde van [eisende partij sub 1 c.s.] worden in de zaak tegen SDKB en Stichting MCK begroot op € 1.864,09 (te weten € 141,09 aan dagvaardingskosten, € 297 aan griffierecht en € 1.126 aan salaris advocaat (2 punten x € 563)).

In de zaak tegen MCK B.V. worden de kosten van [eisende partij sub 1 c.s.] begroot op € 964,81 (te weten € 104,81 aan dagvaardingskosten, € 297 aan griffierecht en € 563 aan salaris advocaat (1 punt x € 563)).

5.62.Voor de gevorderde veroordeling in de nakosten is geen afzonderlijke veroordeling vereist en deze zijn in het kader van deze procedure toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden begroot op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

De beslissing

De rechtbank

in de zaak tegen SDKB en Stichting MCK (19-542)

6.1.veroordeelt SDKB om het verzoek van de kinderen om verstrekking van de persoonsidentificerende gegevens van donor 605 te beoordelen aan de hand van artikel 3 leden 2 tot en met 5 en lid 7 Wdkb;

6.2.veroordeelt Stichting MCK tot het nakomen van de medische behandelingsovereenkomst die SMCG met de moeders heeft gesloten, in die zin dat Stichting MCK binnen vier maanden na heden de identiteit van donor 605 aan de kinderen bekend moet maken, tenzij zwaarwegende redenen van donor 605 zich daartegen verzetten, met dien verstande dat Stichting MCK niet meer aan deze veroordeling hoeft te voldoen als MCK B.V. heeft voldaan aan de veroordeling zoals opgenomen in 6.6;

6.3.veroordeelt SDKB en Stichting MCK in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij sub 1 c.s.] begroot op € 1.864,09 aan tot op heden gemaakte proceskosten en op € 157 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 82 als het vonnis wordt betekend,

6.4.verklaart de veroordelingen in 6.1, 6.2. en 6.3. uitvoerbaar bij voorraad;

6.5.wijst het meer of anders gevorderde af;

in de zaak tegen MCK B.V. (19-1261)

6.6.veroordeelt MCK B.V. tot het nakomen van de medische behandelingsovereenkomst die SMCG met de moeders heeft gesloten, in die zin dat MCK B.V. binnen vier maanden na heden de identiteit van donor 605 aan de kinderen bekend moet maken, tenzij zwaarwegende redenen van donor 605 zich daartegen verzetten, met dien verstande dat MCK B.V. niet meer aan deze veroordeling hoeft te voldoen als Stichting MCK heeft voldaan aan de veroordeling zoals opgenomen in 6.2;

6.7.veroordeelt MCK B.V. in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij sub 1 c.s.] begroot op € 964,81 aan tot op heden gemaakte proceskosten en op € 157 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 82 als het vonnis wordt betekend;

6.8.verklaart de veroordelingen in 6.6. en 6.7. uitvoerbaar bij voorraad;

6.9.wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Willems, mr. J. Brandt en mr. J. Ruff en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2021.

Artikel delen