Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2472
(gemachtigde: mr. A. Qurishi),
en
(gemachtigde: S.G. Price).
Bij besluit van 19 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om vrijstelling van inschrijving in het Digitaal Opkopersregister (DOR) afgewezen.
Bij besluit van 23 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiseres heeft op 27 en 28 februari 2023 aanvullende stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 1 maart 2023 behandeld via een videoverbinding. De gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder hebben deelgenomen aan de zitting.
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres heeft verweerder verzocht om vrijstelling te verlenen van de verplichting om de inkoop van gebruikte en ongeregelde goederen te registreren in het Digitaal Opkopersregister (DOR). Zij biedt een online-platform aan waarbij verkopers hun auto kunnen aanbieden aan potentiële autokopers. Zij koopt de door verkopers aangeboden auto’s zelf in.
1.1.Voor handelaren geldt de verplichting een gewaarmerkt inkoopregister hij te houden.n
Artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) en artikel 2, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het WvSr. Artikel 2:67, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Den Haag (APV).
1.2.Bij het Aanwijzingsbesluit van 30 oktober 2020 heeft verweerder het DOR aangewezen als het enige erkende in- en verkoopregister van gebruikte en ongeregelde goederen in de gemeente Den Haag.n
Als bedoeld in artikel 2:67, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Den Haag (APV) en artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
1.3.De verplichting om een verkoopregister in het DOR bij te houden moet worden onderscheiden van de verplichting om een inkoopregister bij te houden. Verweerder is niet bevoegd om vrijstelling te verlenen van de inkoopregistratie, nu artikel 437 van het WvSr en het Uitvoeringsbesluit hierin niet voorzien.n
Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3001.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit de vrijstelling van de verplichte registratie in het DOR geweigerd. In het bestreden besluit is deze weigering gehandhaafd.
Wat vindt eiseres?
3. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte geen vrijstelling heeft verleend van de verplichte registratie in het DOR. Uit het RDW-kentekenregister blijkt ook welke voertuigen eiseres inkoopt. Eiseres is een erkend RDW-gecertificeerd bedrijf, waarbij de RDW scherp toezicht houdt op de afgegeven erkenningen en bevoegdheden. Bij de inkoop van voertuigen handelt eiseres te goeder trouw en voldoet eiseres aan haar onderzoeksplicht door de aangeboden voertuigen zo goed als mogelijk te onderzoeken.
Het niet verlenen van de vrijstelling is onevenredig. De noodzaak voor het bijhouden van een in- en verkoopregistratie is niet nader onderbouwd, met name nu er een passend alternatief is namelijk het RDW-kentekenregister.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Ten aanzien van de verplichte registratie in het inkoopregister voorzien de wettelijke voorschriften niet in een ontheffingsmogelijkheid. Eiseres beoogt met het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om ontheffing of vrijstelling van de registratieplicht een uitspraak van de bestuursrechter over de vraag of de wettelijke registratieplicht voor haar zo onevenredig bezwarend is dat die ten aanzien van eiseres buiten toepassing moet blijven.
5. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en onderschrijft het oordeel van de rechtbank Rotterdam in de overwegingen 6.1- 6.3 van haar uitspraak van 13 januari 2022.n
ECLI:NL:RBROT:2022:130. TK 2021-2022, 36 036, nr. 2. TK 2022-2023, 36 036, nr. 8. Position paper BOVAG t.b.v. rondetafelgesprek Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met het verbeteren van de bestrijding van heling, witwassen en de daaraan ten grondslag liggende vermogensdelicten van 9 februari 2023.
Verweerder heeft erop gewezen dat op 16 februari 2022 het wetsvoorstel Verbetering bestrijding van heling, witwassen en de daaraan ten grondslag liggende vermogensdelicten is ingediend.n
5.1.Eiseres heeft verder niet inzichtelijk gemaakt wat de kosten zijn van de werkzaamheden die voor haar verbonden zijn aan het naleven van de registratieplicht. Dat had wel op haar weg gelegen, omdat zij stelt dat uitvoering van de plicht voor haar als onderneming onevenredig uitpakt. Onweersproken is dat eiseres in haar bedrijfsvoering een aantal maatregelen heeft genomen waarmee wordt beoogd heling van auto’s te voorkomen, maar eiseres heeft niet betwist dat haar maatregelen hetzelfde effect kunnen hebben als die naar aanleiding van de registratieplicht door verweerder.
5.2.De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de informatie die eiseres moet verstrekken voor registratie in het DOR bij de bestrijding van diefstal en heling van auto’s een aanvullende rol kan spelen ten opzichte van het kentekenregister. Anders dan in het kentekenregister wordt in het DOR automatisch gecontroleerd of een ingevoerd identificatienummer van een voertuig als gestolen staat geregistreerd. Als sprake is van een identificatienummer van een gestolen voertuig, dan gaat vanuit het DOR automatisch een melding naar de politie, zodat de politie actie kan ondernemen.
5.3.De beroepsgronden slagen niet.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2023.
griffier |
rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.