Menu

Filter op
content
PONT Data&Privacy

0

ECLI:NL:RBDHA:2024:23552

verklaring omtrent het gedrag - objectieve criterium - subjectieve criterium - ongegrond

Rechtbank Den Haag 5 June 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBDHA:2024:23552 text/xml public 2025-06-05T12:03:08 2025-05-07 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Den Haag 2024-10-28 SGR 23/5350 Uitspraak Eerste aanleg - enkelvoudig NL Den Haag Bestuursrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:23552 text/html public 2025-06-05T10:41:16 2025-06-05 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBDHA:2024:23552 Rechtbank Den Haag , 28-10-2024 / SGR 23/5350
verklaring omtrent het gedrag - objectieve criterium - subjectieve criterium - ongegrond

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 23/5350
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2024 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. T. Altindag),

en

de staatssecretaris Rechtsbescherming (voorheen: de minister voor Rechtsbescherming), verweerder

(gemachtigde: mr. I.M. Touwen).

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 21 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 juli 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder daarbij gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Waar gaat deze zaak over?

2. Eiser heeft een VOG nodig om een chauffeurskaart te krijgen bij Kiwa Register B.V. om als taxichauffeur te kunnen werken. Verweerder heeft de aanvraag voor een VOG afgewezen.
2.1.
Verweerder heeft eisers aanvraag beoordeeld op basis van het screeningsprofiel voor chauffeurskaart. Verweerder heeft daarbij de criteria van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2022 (de Beleidsregels) toegepast. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat in het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) binnen de terugkijktermijn de volgende justitiële gegevens staan:

Bij strafbeschikking van 14 november 2022 heeft eiser een geldboete van € 250,- gekregen omdat hij als weggebruiker geen gevolg heeft gegeven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden.

Bij strafbeschikking van 27 oktober 2022 heeft eiser een geldboete van € 400,- gekregen voor bumperkleven.

Bij strafbeschikking van 26 april 2022 heeft eiser een rijontzegging voor de duur van twee maanden gekregen en een werkstraf voor de duur van 28 uren wegens overschrijden van de maximumsnelheid.

Eiser is op 1 juni 2022 veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voor drugshandel. Deze veroordeling is nog niet onherroepelijk.

Een op 20 juli 2021 (op grond van “recente bestraffing”) geseponeerde zaak wegens het aanwezig hebben van drugs.

Veroordeling van 19 november 2020 tot een taakstraf van 182 uren, subsidiair 91 dagen hechtenis, voor het aanwezig hebben van drugs.

Bij strafbeschikking van 2 mei 2019 heeft eiser een geldboete van € 180,- gekregen omdat hij niet voldaan had aan de rijbewijsplicht.
2.2.
Volgens verweerder vormen deze feiten, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur. Daarmee is aan het objectieve criterium voldaan. Verder vindt verweerder dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiser bij de afgifte van de VOG (het subjectieve criterium).

Wat vindt eiser in beroep?

3. Er is niet voldaan aan het objectieve criterium. Er is namelijk geen relatie tussen de antecedenten in het JDS en de behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur. Eiser werkt momenteel, zonder problemen, als koerier en dat werk is vergelijkbaar aan het werk als taxichauffeur. Er is dus geen risico voor de veiligheid van personen in het verkeer (waaronder zijn klanten). Daarnaast mocht verweerder de weigering van de VOG niet baseren op de antecedenten in het JDS. Zo is de veroordeling van 1 juni 2022 nog niet onherroepelijk en mag de geseponeerde zaak niet meewegen. Dit geldt ook voor de strafbeschikkingen van 27 december 2022, 27 oktober 2022, 26 april 2022 en 2 mei 2019, omdat dit allemaal lichte vergrijpen waren en bovendien in de privésfeer. Verder heeft eiser zich vanwege zijn jonge leeftijd niet kunnen verdedigen tegen de veroordeling van 19 november 2020. Met verdediging was er waarschijnlijk geen strafbeschikking gevolgd. Het is bovendien niet aannemelijk dat eiser opnieuw in de fout zal gaan. Ook is het niet proportioneel om de VOG te weigeren. Verweerder moest zwaarder meewegen dat eiser jong is (minderjarig/jong meerderjarig ten tijde van de antecedenten), thuis woont, schoolgaand was en zich jonger gedraagt dan zijn kalenderleeftijd (zoals ook de reclassering bevestigt). Eiser heeft zijn leven gebeterd en zonder VOG zal hij nadelige gevolgen ondervinden. Eiser verkeert in een financiële noodsituatie, omdat hij werkloos is en daardoor niet zelfstandig kan gaan wonen.

Wat zijn de regels?

4. De relevante regels staan in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

Het objectieve criterium

5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan. De beoordeling van de vraag of aan het objectieve criterium is voldaan, is een objectieve toets. Dat betekent dat verweerder moet bezien of de gepleegde (relevante) feiten, op zichzelf en los van de persoon van de aanvrager, een behoorlijke uitoefening van de beoogde functie zouden verhinderen. Het is vaste rechtspraak dat verweerder de justitiële gegevens uit het JDS bij de beoordeling mag betrekken, ook feiten waarvoor eiser (nog) niet onherroepelijk is veroordeeld. Ook sepotbeslissingen die op beleidsmatige gronden zijn genomen worden in de beoordeling van een VOG-aanvraag betrokken. De omstandigheden waaronder de strafbare feiten (zouden) zijn begaan en de stellingen van eiser dat de kans op een onherroepelijk veroordeling klein is, dat hij het niet eens is met de veroordelingen en opgelegde strafbeschikkingen en dat hij stelt zich hiertegen niet te hebben kunnen verdedigen en er geen reëel recidivegevaar is, zijn daarom niet relevant. De beoordeling van de vraag of aan het objectieve criterium is voldaan, staat namelijk los van de persoon van eiser en los van de strafrechtelijke beoordeling van nog openstaande zaken.
5.1.
Verder heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vermeldingen in het JDS, gelet op de aard hiervan en los van de persoon van eiser, indien herhaald, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur. Verweerder mocht erop wijzen, dat eiser met justitie in aanraking is gekomen omdat hij zich niet aan verkeer gerelateerde regels heeft gehouden (zoals te hard rijden, bumperkleven en als weggebruiker geen gevolg geven aan de verkeerstekens) en dat zijn rijbewijs niet in orde was en dat dit bij uitstek niet valt te verenigen met de functie van taxichauffeur. Dit levert een risico op voor de veiligheid van passagiers en andere weggebruikers. Verweerder mocht er verder op wijzen dat eiser met justitie in aanraking is geweest wegens opiumwetdelicten. Het risico bestaat dat passagiers te maken krijgen met drugs en met criminele activiteiten die horen bij drugs.

Het subjectieve criterium

6. Omdat aan het objectieve criterium is voldaan, was verweerder in zoverre gehouden de VOG te weigeren. De vraag die voorligt, is of verweerder op grond van de omstandigheden van het geval toch de gevraagde VOG had moeten verstrekken. Dat wordt ook wel het subjectieve criterium genoemd. Bij de beoordeling van het subjectieve criterium betrekt verweerder in ieder geval de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop, de hoeveelheid antecedenten en de minderjarige leeftijd ten tijde van het plegen van de strafbare feiten.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het subjectieve criterium is voldaan. Verweerder heeft minder gewicht mogen toekennen aan het belang dat eiser heeft bij het verstrekken van de VOG dan aan het risico voor de samenleving dat bij de beoordeling van het objectieve criterium is vastgesteld.

Verweerder heeft daarbij groot belang mogen hechten aan de omstandigheid dat eiser nog in 2022 meermalen met justitie in aanraking is gekomen voor strafbare feiten die bij uitstek niet te verenigen zijn met de beoogde functie als taxichauffeur. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt mogen stellen dat deze antecedenten te recent zijn om te kunnen vaststellen dat het risico voor de samenleving voldoende is afgenomen. Ook heeft verweerder in zijn beoordeling mogen betrekken dat er sprake is van recidive, zodat de kans aanwezig is dat eiser opnieuw met justitie in aanraking zal komen wegens strafbare feiten.

Verder heeft verweerder van de antecedenten van 19 november 2020 en 26 april 2022 kunnen vaststellen dat deze eiser niet gering zijn aangerekend. Dit blijkt uit de daarvoor opgelegde taakstraf van 182 uren respectievelijk de ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee maanden en een werkstraf voor de duur van 28 uren. Verweerder heeft onderkend dat de overige strafbare feiten eiser minder zwaar zijn aangerekend, maar heeft meer waarde mogen hechten aan het feit dat het gaat om verschillende verkeersovertredingen en opiumwetdelicten die niet samen gaan met de functie van taxichauffeur.
6.2.
Hoewel eiser bij een van de gepleegde feiten minderjarig was, was hij bij de overige gepleegde feiten wel (jong) meerderjarig. De strafrechter heeft er ook voor gekozen om hem als meerderjarige te berechten, juist om de samenleving te beschermen. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze omstandigheden in het nadeel van eiser meewegen. Verder heeft verweerder de omstandigheden, dat eiser zijn leven wil verbeteren en op zichzelf wil gaan wonen, betrokken maar minder zwaar mogen meewegen. De stelling van eiser dat er sprake is van een financiële noodsituatie omdat hij op dit moment werkloos is, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft op de zitting namelijk toegelicht dat hij bij zijn ouders woont. Dat hij graag op zichzelf wil gaan wonen en daarvoor de huur moet kunnen betalen, levert op zichzelf geen financiële noodsituatie op. Daarbij heeft eiser op de zitting uitgelegd dat hij werkeloos is, (ook) omdat hij andere banen waarvoor hij geen VOG nodig heeft, heeft afgeslagen omdat hij het liefst taxichauffeur wil worden.
6.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eiser. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder heeft nagelaten om de door eiser aangedragen omstandigheden mee te wegen in zijn besluitvorming. Van een motiveringsgebrek is daarom geen sprake. Dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen is naar het oordeel van de rechtbank ook niet gebleken.

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2024.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE

Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens weigert verweerder de afgifte van een VOG als in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.

Volgens paragraaf 3 van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2022 (Beleidsregels) wordt, als een aanvrager voorkomt in het JDS, de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.

Op grond van paragraaf 3.1.3. van de Beleidsregels wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd als wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd.

Volgens paragraaf 3.2.3.van de Beleidsregels kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ook al wordt voldaan aan het objectieve criterium.

Volgens paragraaf 3.2.4.1. van de Beleidsregels ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen [woonplaats] dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten [woonplaats] tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1992 en de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:128.

Zie paragraaf 3.1.3.1. van de Beleidsregels.

Artikel delen