RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5861
(gemachtigde: mr. P.S. Folsche),
en
(gemachtigden: mr. N. Fazli en mr. H. Bouhuys).
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de afwijzing van eisers aanvraag om studiefinanciering over de periode november 2021 tot en met mei 2023.
1.1.Bij besluit van 19 januari 2023 heeft verweerder de aanvraag voor die periode afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 juli 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder daarbij gebleven.
1.2.Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2024 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig de gemachtigden van verweerder. Eiser en zijn gemachtigde zijn hebben bericht niet aanwezig te zijn.
2. Eiser is geboren in Estland en heeft de Estische nationaliteit. Hij woont sinds 2020 in Nederland en studeert vanaf 13 september 2020 aan de Technische Universiteit Delft.
3. Eiser heeft verzocht om toekenning van studiefinanciering.
4. Bij besluit van 19 januari 2023 is de aanvraag toegewezen voor de maand oktober 2021. Voor de periode november 2021 tot en met december 2023 is die afgewezen, omdat volgens verweerder eiser, anders dan in de maand oktober 2021, niet kan worden aangemerkt als migrerend werknemer.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Volgens eiser is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen en zijn de relevante rechtsregels onjuist toegepast. Verweerder heeft onvoldoende informatie ingewonnen om de aanspraak op studiefinanciering vast te stellen; verweerder had het Suwinet-systeemn
Het informatie-uitwisselingssysteem tussen het UWV, de SVB en gemeenten.
Wat oordeelt de rechtbank?
Beoordelingskader
6. Een niet-Nederlandse student die op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander wordt gelijkgesteld, komt in aanmerking voor studiefinanciering.n
Artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000 en met artikel 24, tweede lid, van Richtlijn (EG) 2004/38. Centrale Raad van Beroep, 29 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:423.
Beoordeling migrerend werknemerschap
7. Verweerder heeft eiser om bewijsstukken gevraagd over de aard van zijn arbeidsverhoudingen en werkzaamheden over november 2021 tot en met mei 2023. Eiser heeft stukken overgelegd van [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V. Op basis van deze stukken heeft verweerder onderzocht of de werkzaamheden van eiser voldoen aan de vereisten voor migrerend werknemerschap. Hiermee heeft verweerder de besluitvorming voldoende zorgvuldig voorbereid. Daarbij is in het verweerschrift uitgelegd dat het Suwinet-systeem niet is geraadpleegd, omdat de informatie in dat systeem niet altijd bruikbaar is.
8. Verweerder heeft het recht op studiefinanciering op basis van de arbeidsverhoudingen en de werkzaamheden bij [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] getoetst aan de individuele omstandigheden van het geval. Daarbij zijn alle objectieve criteria en omstandigheden, die te maken hebben met de aard van de betrokken werkzaamheden en de betrokken arbeidsverhoudingen, in hun geheel beoordeeld. Hoewel verweerder in het bestreden besluit heeft verwezen naar een onjuist urencriterium van 56 uur, heeft dit criterium bij de inhoudelijke beoordeling verder geen rol gespeeld en ligt het dus ook niet ten grondslag aan het bestreden besluit. Verweerder heeft dus de juiste toetsingsmaatstaf gehanteerd.
9. Voor de maanden november en december 2021 is allereerst gekeken naar het werk bij [bedrijfsnaam 2] . Uit de stukken blijkt dat eiser alleen in oktober 2021 werk heeft verricht dat meer behelsde dan marginale en bijkomstige werkzaamheden. Daarbij blijkt slechts van 8 uur werk in november 2021 en 7 uur werk in december 2021. Verweerder heeft dit werk dan ook niet hoeven aanmerken als reële en daadwerkelijke arbeid in de zin van een migrerend werknemerschap.
10. De stage bij [bedrijfsnaam 1] betreft de periode november 2021 tot en met december 2022. Uit de stukken blijkt niet van reële en daadwerkelijk arbeid van productieve aard. De stageovereenkomst maakt duidelijk dat eiser activiteiten heeft verricht ten behoeve van een afstudeerproject voor zijn universitaire studie. Niet blijkt dat de feitelijke inhoud van de stage op iets anders was gericht. Verweerder heeft op goede gronden kunnen concluderen dat het educatieve doel voorop stond en niet een economische bijdrage aan het bedrijf. Hieruit kan geen migrerend werknemerschap volgen.
11. In beroep heeft eiser voor het eerst een arbeidsovereenkomst met [bedrijfsnaam 3] B.V. overgelegd, met bijvoeging van salarisspecificaties. Dit kon dan ook niet worden meegenomen in het bestreden besluit. Uit die stukken blijkt, dat eiser vanaf 9 januari 2023 tot en met mei 2023 reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. Daarmee heeft hij, vanwege het wettelijke peilmoment,n
Artikel 1.2 van de Wsf: Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet is bepalend de toestand op de eerste dag van de maand, tenzij anders is bepaald.
12. Het beroep is ongegrond. Eiser komt niet volledig voor de gevraagde studiefinanciering in aanmerking. Voor een proceskostenvergoeding of teruggave van griffierecht is geen aanleiding.
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024.
griffier |
rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.