Menu

Filter op
content
PONT Data&Privacy

0

ECLI:NL:RBGEL:2023:744

16 februari 2023

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem

Wrakingskamer

zaaknummer: C/05/412289 / KG RK 2847

Beslissing van 27 januari 2023

van de wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van

[verzoeker],

wonende te [woonplaats],

hierna te noemen: verzoeker,

raadsman mr. G.N. Weski,

strekkende tot de wraking van

mr. M.F. Gielissen, mr. C.H.M. Pasoors en mr. R.P.W. van de Meerakker,

rechters in deze rechtbank,

hierna te noemen: de rechters,

procederend in persoon

De procedure

1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het proces-verbaal van 29 november 2022 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;

  • de schriftelijke reactie van de rechters van 8 december 2022;

  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 17 januari 2023.

1.2.Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam. De rechters hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

Het wrakingsverzoek

2.1Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de zaak met parketnummer 05/115972-22 tegen verzoeker als verdachte.

Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek/proces-verbaal van het mondelinge verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:

“Ik wraak de gehele rechtbank. De gronden daartoe zijn op dit moment: er is geen sprake van een onwelwillende beslissing, maar de motivering van de afwijzing van deze getuigen geeft blijk van vooringenomenheid ten aanzien van de mogelijke beantwoording van de vragen uit artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. De motivering is zozeer onbegrijpelijk dat ook artikel 6 van het EVRM geschonden is en dus het recht op een eerlijk proces en dus blijk van vooringenomenheid.”.

De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3. De beoordeling

3.1.Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.

Tijdens de terechtzitting van 29 november 2022 heeft de meervoudige kamer de verzoeken van de raadsman van verzoeker om getuigen te horen en de voorlopige hechtenis te schorsen behandeld. Na onderbreking voor beraad heeft de voorzitter van de meervoudige kamer de beslissingen meegedeeld. De rechtbank heeft het verzoek om getuigen te horen afgewezen met de volgende motivering:

“Het verzoek tot het horen van de getuigen is onvoldoende concreet onderbouwd. De vergelijking met de zaak Reiger gaat hier niet op. De rechtbank wijst het verzoek tot het horen van getuigen af, omdat dit niet van belang geacht wordt voor enige in de strafzaak te nemen beslissing uit de artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. Er is geen sprake van een situatie waarbij geen eerlijk proces is over all.”

3.3.Verzoeker vindt de rechters vooringenomen omdat de motivering van de afwijzing van het verzoek om getuigen te horen blijk geeft van vooringenomenheid ten aanzien van de mogelijke beantwoording van de vragen uit artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. Bovendien valt niet in te zien waarom de rechtbank op 29 november 2022 al zou kunnen oordelen dat er geen sprake is van een eerlijk proces is over all, terwijl de strafprocedure van verzoeker nog niet is afgerond. De motivering is zozeer onbegrijpelijk dat ook artikel 6 van het EVRM geschonden is en dus het recht op een eerlijk proces en dus blijk van vooringenomenheid.

De wrakingskamer overweegt als volgt.

Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt met zich dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nooit een grond kan vormen voor wraking. Wraking is immers geen verkapt rechtsmiddel tegen dergelijke beslissingen. De wrakingskamer komt daarom geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Ook de motivering van een rechterlijke beslissing kan in beginsel geen grond vormen voor wraking, zelfs niet als deze motivering onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier wordt geacht of ontbreekt. Dit is uitsluitend anders indien de motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. (Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).

De aangevoerde grond haalt deze hoge drempel niet. Concrete feiten waaruit de wrakingskamer de vooringenomenheid van de rechters of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden, ontbreken.

Uit de motivering van de tussenbeslissing blijkt dat het dragende argument om het verzoek om getuigen te horen af te wijzen, is geweest dat dit verzoek onvoldoende concreet is onderbouwd. Hoewel het eerdere verzoek om getuigen te mogen horen in de tussenbeslissing van 27 september 2022 is afgewezen, omdat van identificerende gegevens, laat staan namen, niet was gebleken zijn de rechters van mening dat het verzoek om getuigen te horen ook nu onvoldoende concreet is onderbouwd, ondanks dat de namen van de getuigen nu wel bekend waren. De rechters hebben in hun schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek uiteengezet dat de door de raadsman genoemde zaken niet bij de combinatie niet bekend zijn of niet vergelijkbaar, omdat de verdachte een andere proceshouding heeft in die zaak (Reiger). Deze motivering is niet onbegrijpelijk en draagt de beslissing voldoende, zodat niet is voldaan aan het criterium dat de motivering niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid. Ook uit de woorden die daarna zijn uitgesproken kan niet worden afgeleid dat er grond is voor wraking. Hieruit blijkt niet van vooringenomenheid van de rechters ten aanzien van het gehele proces. Hoewel het enigszins voorstelbaar is dat verzoeker moeite heeft met de door de rechters bij de motivering gebruikte woordkeuze ‘over all’, maakt dat nog niet dat sprake is van vooringenomenheid. Niet is gebleken of aannemelijk dat de rechters met die bewoordingen zich er in dit stadium al definitief over hebben willen uitlaten of in de gehele strafrechtelijke procedure sprake is of zal zijn van een eerlijk proces. De tijdens de mondelinge behandeling nog door de raadsman van verzoeker aangehaalde beslissing van de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg van 26 oktober 2022 (ECLI:NL:RBLIM:2022:8325) betreft geen vergelijkbare situatie en maakt voorstaande dan ook niet anders.

3.5.Het verzoek wordt daarom afgewezen.

De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:

- wijst het verzoek tot wraking af.

Deze beslissing is gegeven door mr. G.W.B. Heijmans, voorzitter, mr. A.S.W. Kroon en
mr. Y.H.M. Marijs, leden in tegenwoordigheid van de griffier mr. N.I. Stoltenborg en in openbaar uitgesproken op 27 januari 2023.

de griffier de voorzitter

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Artikel delen