Menu

Filter op
content
PONT Data&Privacy

0

ECLI:NL:RBLIM:2022:10610

9 januari 2023

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht

Burgerlijk recht

Zaaknummer 10056499 AZ VERZ 22-84

Beschikking van de kantonrechter van 9 november 2022

in de zaak van

[verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] ,

wonend in [woonplaats] , aan de [adres 1] ,

verzoekende partij,

verweerder in het tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek,

gemachtigde mr. M.H.J.M. Stassen,

tegen

[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] ,

gevestigd en kantoor houdend in [vestigingsplaats] , aan de [adres 2] ,

verwerende partij,

verzoekster in het tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek,

gemachtigde mr. S.M.M. Hamers.

Partijen worden hierna [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] en [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] genoemd.

De procedure

1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het op 19 augustus 2022 ter griffie ontvangen verzoekschrift met vier bijlagen, tevens inhoudend een incidenteel verzoek ex art. 223 Rv (voorlopige voorziening)

  • het op 10 oktober 2022 ter griffie ontvangen verweerschrift, tevens inhoudend een tegenverzoek en een voorwaardelijk tegenverzoek met acht bijlagen

  • de op 17 oktober 2022 ter griffie ontvangen nadere bijlagen vijf en zes

  • de mondelinge behandeling ter zitting van 19 oktober 2022, waar beide partijen hun standpunt nader hebben toegelicht aan de hand van een pleitnota.

1.2.Ten slotte is beschikking bepaald.

De feiten

2.1. [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] is op 1 maart 2022 krachtens arbeidsovereenkomst voor 38 uur per week in dienst getreden bij [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] voor bepaalde tijd (tot en met 28 februari 2023) tegen een bruto loon van € 2.470,00 exclusief vakantiebijslag per maand in de functie van leerling slager.

2.2.Op 12 juli 2022 heeft [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] zijn (spies)werkzaamheden zittend op een paar opgestapelde kratten uitgevoerd.

Op 14 juli 2022 heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] op staande voet ontslagen. Bij brief van diezelfde dag (bijlage 3 bij het verzoekschrift) is dat ontslag bevestigd, welke brief – voor zover relevant – als volgt luidt:

(…)

Geachte [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] ,

Hierbij bevestigen wij dat wij u op donderdag 14 juli 2022 op staande voet hebben ontslagen. De

redenen voor dit ontslag zijn, zoals wij u ook op donderdag 14 juli 2022 hebben meegedeeld dat u

meermaals collega’s heeft bedreigd.

U heeft gelegenheid gehad uw kant van het verhaal te vertellen, dit heeft niet tot een ander oordeel

geleid. Deze redenen vormen elk afzonderlijk maar ook in samenhang een dringende reden voor dit

ontslag op staande voet.

Wij zullen per donderdag 14 juli 2022 een correcte eindafrekening opstellen van het salaris,

vakantiegeld en niet-genoten vakantiedagen.

Nu u ons een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang

te beëindigen, bent u op grond van de wet aan ons een schadevergoeding verschuldigd. Hierbij

maken wij aanspraak op de door u aan ons verschuldigde gefixeerde schadevergoeding. Wij zullen dit

bedrag vermeerderd met het door u aan ons verschuldigde bedrag gezien de schuld die u nog bij ons

hebt, inhouden bij de nog op stellen eindafrekening. (…)

De verzoeken

het incident

3.1. [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] verzoekt daarnaast bij wijze van voorlopige voorziening ex art. 223 Rv de veroordeling van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] tot doorbetaling van het loon tot het moment waarop de dienstbetrekking rechtsgeldig zal zijn beëindigd.

het verzoek

3.2.In het verzoekschrift verzocht [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] primair onder meer om vernietiging van de onverwijlde opzegging, maar ter zitting heeft hij het primaire verzoek ingetrokken.

3.3. [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] verzoekt thans nog de veroordeling van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] tot betaling van:

  1. een billijke vergoeding ad € 20.707,25 bruto;

  2. de transitievergoeding ad 616,00 bruto;

  3. de vergoeding ex art. 7:672 lid 11 BW ad € 2.556,45 bruto;

  4. de wettelijke rente vanaf 14 juli 2022 over de bedragen genoemd onder 1 en 2 en vanaf 14 augustus 2022 over het bedrag genoemd onder 2;

alsmede de veroordeling tot verstrekking van een deugdelijke specificatie van voornoemde bedragen en wel binnen 10 dagen na betekening van deze beschikking op straffe van verbeurte van een dwangsom.

3.4. [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] betwist – in essentie – dat hij zijn collega [naam collega 1] heeft bedreigd, laat staan meermaals.

3.5. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] heeft als volgt gemotiveerd verweer gevoerd. Toen [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] zijn (spies)werkzaamheden op 12 juli 2022 zittend op een paar kratten uitvoerde (volgens [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] is dat ook op 14 juli 2022 gebeurd), is hij daarop aangesproken door collega [naam collega 1] . [naam collega 1] deelde hem mededeelde dat hij die werkzaamheden staand moest uitvoeren. Volgens [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] kunnen zittend geen (althans beduidend lastiger en niet op een veilige wijze) werkzaamheden, zoals vlees snijden en spiezen in een keuken worden uitgevoerd. [naam collega 1] heeft van het voorval melding gedaan bij [naam 1] , directeur van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] , waarna ook [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] op 14 juli 2022 heeft aangesproken op het feit dat [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] de werkzaamheden zittend uitvoerde. [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] is daarna verhaal gaan halen bij [naam collega 1] , aldus [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] , waarbij [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] [naam collega 1] op ernstige wijze heeft bedreigd. Daarop heeft de heer [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] , die van het voorgaande getuige was, [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] op staande voet ontslagen. Nadat [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] vervolgens afscheid had genomen van andere collega’s, heeft hij [naam collega 1] nogmaals ernstig bedreigd.

Ter onderbouwing van haar verweer verwijst [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] naar een aantal getuigenverklaringen die als bijlagen aan het verweerschrift zijn gehecht. Bijlage 2 is een ondertekende verklaring van [naam collega 1] , die voor zover hier relevant als volgt luidt:

Tweede voorval:

[verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] zat in de week van 11 t/m 17 juli zittend vlees te snijden op 3 rode kratten. Ik heb hem daarop

aangesproken. Hier heeft hij niet naar geluisterd en is gewoon doorgegaan. Later heb ik [naam 1] (de

werkgever) over de situatie op de hoogte gesteld. Tijdens ons gesprek kwam [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] onze kant uit waarop [naam 1] hem aansprak. Kort daarna kwam ik [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] tegen in de sluis. Hier was [naam collega 2] ook bij. Hij was niet te spreken over het gesprek dat ik had met [naam 1] . [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] riep heel agressief: “Ik zal je wel eronder uit halen!” En: “Krijg de tyfus, ik steek je neer!” Dit voelde mij erg bedreigd en het kwam over alsof hij het echt meende. Daarom heb ik bij [naam 1] op kantoor alles uitgelegd. Hij gaf aan zelf ook het een en ander te hebben meegekregen en toen heeft hij [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] op het matje geroepen.

Ongeveer een kwartier later liep [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] langs mij. Hij riep tierend en woedend: “Ik zal je nog wel

krijgen! Je hebt je doodvonnis getekend! Ik zal je nog eens opwachten om met je af te rekenen!” Dit

voelde heel serieus en toen ik klaar was met werken, is daarom een collega meegelopen met mij

naar de auto op de parkeerplaats zodat ik zeker weten veilig wegging.”

De ondertekende verklaring van de heer [naam 1] [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] (bijlage 3 bij het verweerschrift) luidt als volgt:

In de week van 11 t/m l7 juli kwam op een ochtend [naam collega 1] naar mij toe dat hij [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] had aangesproken

op het feit dat die zittend op kratten zat te snijden. [naam collega 1] gaf aan dat hij [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] daarop had aangesproken maar dat die lacherig reageerde en niets deed. Terwijl [naam collega 1] dit bij mij aangaf kwam

[verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] aanlopen en toen heb ik hem direct aangesproken. Ik heb gezegd dat dit niet de bedoeling is en

dat als hij niet kan staan, dat hij dan maar ander werk moet zoeken. De gedachte hierachter is dat we

nergens in het bedrijf (behalve op kantoor) zittende werkzaamheden hebben en dat een (leerling)

slager zittend niet het vlees kan snijden omdat je dan de juiste snijtechnieken niet kan hanteren.

Kort na bovenstaande situatie, toen ik in het magazijn stand, hoorde ik [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] in de sluis praten. Het

leek op ruzie en het klonk erg agressief. Ik hoorde duidelijk dat [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] tegen iemand zei: En ik steek je

neer!’ Toen kwam [naam collega 1] naar mij toe, zijn we naar kantoor gegaan en heeft hij verteld wat er nog

meer was gebeurd en dat dit zeker weten niet als grapje was bedoeld. Daarop heb ik [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] naar

kantoor laten komen en heeft de HR-medewerker het gesprek met hem gevoerd waarin het ontslag

heeft plaatsgevonden.

Ik wil een veilige werkomgeving en met zo’n dreigementen kan ik die niet garanderen. Overal liggen messen in onze werkomgeving.

De ondertekende verklaring van collega [naam collega 2] (bijlage 4 bij verweerschrift) luidt:

Ik kwam binnen rond 10:00 uur. Toen zag ik [naam collega 1] en [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] in de sluis staan Hier hing een beetje een

gespannen sfeer. Toen ik mijn handen ging wassen kreeg ik mee dat [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] iets aan [naam collega 1] als een

sarcastisch bedankje gaf. Op een gegeven moment zei [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] : “Fuck you.”. Ik begreep dat dit was

omdat [naam collega 1] tegen [naam 1] zou hebben gezegd dat [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] op kratten zat te werken. Dit zei hij vrij rustig

maar vervolgens werd het schelden erger. [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] gebruikte woorden zoals klootzak, lul, mongool en

flikker. Dit was absoluut niet op een lacherige manier. Dat was zeker duidelijk. Helemaal toen hij ook

nog begon te schelden met kanker en krijg de tyfus. [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] liep daarna richting de horeca-afdeling.

Later kwam hij weer teruggelopen toen ik nog in de buurt was (magazijn) en toen zei [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] : “Kanker

[naam collega 1] , krijg de kanker, mongool.”

Het gevoel dat ik hier zelf bij kreeg was geschrokken, onprettig en dreigend.

De ondertekende verklaring van collega [naam collega 3] (bijlage 7 bij het verweerschrift) luidt:

Ik hoorde zojuist in de wandelgangen over het voorval met [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] en [naam collega 1] .

Als het er op aan komt en jullie hebben een getuige nodig, ik hoorde [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] vlak voordat ie de deur uit liep, [naam collega 1] nogmaals bedreigen.

Ik zei tegen hem waarom ie nog niet weg was (zoals camerabeelden kunnen laten zien heeft ie nog een tijdje rond gelopen om afscheid te nemen van iedereen), en toen zei hij dat hij ging vertrekken maar eerst nog even [naam collega 1] ging bedreigen.

Hij zei dingen als: “Als ik jou was zou ik straks maar voorzichtig zijn als je straks naar buiten gaat, want ik doe je wat aan als je straks naar huis gaat.” En: “Ik steek je neer.” Hij noemde hem allerlei scheldwoorden: faggot, klootzak, lul, mongool. De sfeer was erg gespannen en intimiderend en het kwam op mij over alsof hij het echt meende en de bedreigingen serieus waren.

De ondertekende verklaring van [naam 2] (bijlage 8 bij het verweerschrift) luidt:

Omtrent de gebeurtenis van [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] op het moment van de 1e bedreiging heb ik niks van meegekregen enigste wat ik mee kreeg van dat moment is dat [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] boos en geirriteerd de afdeling op kwam. Hij zei dat hij was ontslagen en dat dit een kutbedrijf is. Door hoe [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] sprak en liep ontstond er een erg vervelende sfeer waarbij eigenlijk niemand echt wist wat ze ermee moesten doen.

Wat ik wel weet is dat [naam collega 1] niet zomaar naar kantoor komt en dan beweerd dat iemand hem bedreigd. Ik ken [naam collega 1] nu bijna 6 jaar als werk collega.

Toen [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] afscheid kwam nemen op de afdeling liep hij weg en hoorde ik hem nog zeggen tegen [naam collega 3] ik ga [naam collega 1] nog even bedreigen. Hierop heeft hij tegen [naam collega 1] gezegd dat hij moest oppassen na het werk als hij naar huis ging want het ging niet goed aflopen.

het tegenverzoek

3.7. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] verzoekt de veroordeling van [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] tot betaling van de gefixeerde vergoeding ex art. 7:677 lid 2 en 3 BW, door haar becijferd op € 2.556,45 bruto (waarbij zij kennelijk om haar moverende redenen – en ten gunste van [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] – aansluiting zoekt bij sub a – in plaats van sub b – van laatstgenoemd artikellid).

het voorwaardelijke tegenverzoek

3.8.Dit verzoek behoeft, gelet op 3.2, geen bespreking meer.

De beoordeling

het incident

4.1.Nu reeds aanstonds wordt beslist in de hoofdzaak, bestaat bij dit verzoek geen belang meer, zodat de gevorderde voorziening reeds om die reden wordt afgewezen.

het verzoek

4.2.De verklaringen van de verschillende collega’s van [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] over de woordenwisseling tussen [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] en [naam collega 1] op 14 juli 2022 zijn consistent en de kantonrechter ziet geen aanleiding om aan de geloofwaardigheid van die vijf verklaringen te twijfelen. De enkele betwisting daarvan door [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] is te mager om daar voldoende twijfel over te doen rijzen. Uit deze verklaringen blijkt genoegzaam dat [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] zijn collega [naam collega 1] op ernstige en niet mis te verstane wijze heeft bedreigd, en meer in het bijzonder gedreigd heeft hem neer te steken, en dat in een omgeving waar overal messen voor het grijpen liggen. Daarmee heeft [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] zijn werkgever een dringende reden gegeven voor de onverwijlde opzegging zoals die diezelfde dag ook heeft plaatsgevonden, waarmee het pleit in dit geschil is beslecht. Al hetgeen overigens door [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het verzoek zal integraal worden afgewezen.

het tegenverzoek

4.3.Het verweer van [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] , inhoudend dat het tegenverzoek van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] op grond van art. 7:686a lid 4 sub a BW op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen twee maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst ingediend had moeten worden, slaagt, nu het onderhavige tegenverzoek eerst na 14 september 2022 is ingediend.

de proceskosten

[verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] tot de datum van dit vonnis begroot op

€ 747,00 aan salaris gemachtigde.

4.5.De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.

De beslissing

De kantonrechter

in het incident

5.1.wijst het verzoek af;

in het verzoek

5.2.wijst het verzoek af;

in het tegenverzoek

5.3.verklaart [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] niet-ontvankelijk in haar verzoek;

de proceskosten

5.4.veroordeelt [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] tot de datum van dit vonnis begroot op € 747,00;

5.5.veroordeelt [verzoeker, verweerder en tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen twee weken na aanschrijving door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek] volledig aan de veroordeling onder 5.4. voldoet, tot betaling van de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening;

5.6.verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. R.P.J. Quaedackers en is in het openbaar uitgesproken.

RK

Artikel delen