Menu

Filter op
content
PONT Data&Privacy

0

ECLI:NL:RBLIM:2022:7024

15 September 2022

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummers: ROE 21/775 en ROE 21/1011

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2022 in de zaken tussen

[eiser 1] , uit [woonplaats] , en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo (verweerder)

(gemachtigden: mr. C.H.J.M. Michels en ing. J.G.J. Klerken-Geurts).

Als derde-partij neemt aan de zaken deel: Stichting Akkoord! Primair Openbaar, uit Venlo (vergunninghouder).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de omgevingsvergunning voor het veranderen en vergroten van Kindcentrum [naam kindcentrum] in Venlo.

Verweerder heeft deze omgevingsvergunning met het besluit van 22 september 2020 verleend. Met de bestreden besluiten van 19 januari 2021 op de bezwaren van eisers is verweerder bij de toewijzing van de aanvraag van de omgevingsvergunning van vergunninghouder gebleven.

Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Eisers hebben meerdere nadere stukken bij de rechtbank ingediend. Hierop heeft verweerder gereageerd.

De rechtbank heeft de beroepen op 11 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigden van verweerder en [naam] , namens vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

1. Vergunninghouder heeft op 20 mei 2020 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het verbouwen en uitbreiden van Kindcentrum [naam kindcentrum] aan de [adres 1] in Venlo. Het betreft een kindcentrum waarvan een school en kinderopvangfaciliteiten onderdeel uitmaken. De aanvraag heeft betrekking op de school en ziet onder meer op het realiseren van een gymzaal met kleedlokalen, toiletten en toestellenberging en een buitentrap (hierna: het bouwplan). Ter plaatse geldt op grond van het bestemmingsplan “Venlo Zuid” (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming

‘Maatschappelijk’ met de functieaanduiding onderwijs. De gymzaal met kleedlokalen, toiletten en toestellenberging als ook de interne veranderingen zijn in overeenstemming met het bestemmingsplan. De buitentrap, inclusief afscheiding, is in strijd met de maximale toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, aangezien deze 2,3 meter meer bedraagt dan de toegestane hoogte van 2,5 meter. Bij besluit van 22 september 2020 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)) en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo) in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1º, van de Wabo (binnenplanse afwijking).

2. In de bestreden besluiten heeft verweerder, naast de binnenplanse afwijking voor de hoogte van de buitentrap, inclusief afscheiding, binnenplans afgeweken van het in artikel 12.2.1 van de bestemmingsplanregels opgenomen bebouwingspercentage van 80% van het bouwvlak, omdat dit volgens verweerder blijft binnen de marge van 10% van de in artikel 33 van de bestemmingsplanregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid en dit volgens verweerder niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van de omgeving en de andere in dit artikel genoemde belangen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de in bezwaar gehandhaafde omgevingsvergunning voor het bouwplan. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.

4. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Formele punten

5. De rechtbank stelt allereerst vast dat in de aanvullende stukken van 3 mei 2021, 5 mei 2021, 14 juni 2021, 8, 9, 10 en 15 september 2021, 17 januari 2022 en 28 juni 2022 enkel het zaaknummer ROE 21/775 ( [eiser 1] ) wordt genoemd. Ter zitting hebben eisers aangegeven dat het de bedoeling is dat deze stukken ook van toepassing zijn in de zaak van [eiser 2] met zaaknummer ROE 21/1011. De rechtbank ziet deze aanvullende beroepsgronden daarom en vanwege het feit dat al deze aanvullende stukken beginnen met dezelfde alinea, waarin staat dat [eiser 1] en [eiser 2] beroep hebben ingesteld tegen het besluit van 19 januari 2021 en al deze aanvullende stukken - uitgezonderd de brief van 5 mei 2021 - mede door Scheurs zijn ondertekend, als identiek. Zij zal deze in beide zaken beoordelen.

6. De rechtbank overweegt vervolgens dat eisers enkel kunnen opkomen in beroep voor hun eigen belangen. Het gestelde over de bewoners van de [adres 1] (uitgezonderd [eiser 1] eigen woning op nr. [huisnummer 1] ) ligt dus niet ter beoordeling voor. Dit geldt ook voor het gestelde over de bewoners van [adres 2] [huisnummers] en [adres 3] (uitgezonderd [eiser 2] woning op nr. [huisnummer 2] ). Ook het gestelde over het aantal handtekeningen en de niet-ontvankelijkheid ligt niet voor, omdat alleen eisers beroep hebben ingesteld.

7. Voor zover eisers met hun betoog ten aanzien van de beschrijving van de voorgeschiedenis hebben beoogd te betogen dat verweerder niet zorgvuldig heeft gehandeld, volgt de rechtbank eisers hierin niet. Verweerder heeft voldaan aan de in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde wettelijke procedurevereisten. Er bestaat geen wettelijke verplichting om voorafgaand aan het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning overleg te plegen met omwonenden van het bouwplan. Voorts waren eisers, blijkens de beroepschriften, op basis van informatie van de school en de publicatie in het Gemeenteblad van 27 mei 2020, op de hoogte van het indienen van de aanvraag van vergunninghouder. Tevens hebben eisers op 1 september 2020 een gesprek gevoerd met de wethouder en onderwijsambtenaar en hebben zij bij brief van 8 september 2020 aan verweerder hun zorgen geuit over het bouwplan. Ook is op 15 oktober 2020 door de gemeente Venlo en vergunninghouder een bewonersavond georganiseerd en hebben eisers in de bezwaarprocedure hun belangen naar voren kunnen brengen. Verweerder heeft in de bestreden besluiten de bezwaren van eisers meegewogen in zijn belangenafweging. Gelet hierop valt niet in te zien dat verweerder onzorgvuldig gehandeld zou hebben. Het betoog slaagt niet.

Heeft verweerder de beslissingen op bezwaar genomen?

8. Eisers stellen in hun aanvullend stuk van 28 juni 2022 dat alleen leden van verweerder gemachtigd zijn om toepassing te geven aan de afwijkingsbevoegdheid, zoals geregeld in artikel 33 van het bestemmingsplan. Bij een dergelijk besluit dient een gemeentelijk document te worden opgesteld met daarin heel duidelijk omschreven wat er met de “diverse belangen afwegende” precies wordt bedoeld. Dit heeft tot op heden waarschijnlijk nog steeds niet plaatsgevonden, althans eisers hebben dit gemeentelijk document nooit mogen ontvangen.

9. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde aangegeven dat de bestreden besluiten in mandaat zijn genomen door de gemeentesecretaris en de burgemeester en dat zij alsnog de stukken van de collegevergadering waarin het bouwplan is besproken zal opsturen naar de rechtbank. Bij verzonden brief van 12 juli 2022 zijn de notulen van de collegevergadering van 19 januari 2021 overgelegd, waaruit volgt dat verweerder heeft besloten het primaire besluit te handhaven onder het alsnog afwijken van het bestemmingsplan voor het overschrijden van het bebouwingspercentage van het bouwvlak met niet meer dan 10%. Het betoog slaagt niet.

Inhoudelijke beoordeling

Is verweerder bevoegd om binnenplans af te wijken van het bestemmingsplan?

Afwijking bebouwingspercentage

10. Eisers stellen zich op het standpunt dat de overschrijding van het bebouwingspercentage niet valt binnen de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid van 10%. Na de nieuwbouw is niet 1.274,24 m², maar 1.282 m² aan bebouwing aanwezig, omdat uit artikel 2.1.7 van het bestemmingsplan volgt dat het dakaanzicht bepalend is bij de berekening van het bouwvlak. Een plaatselijk in het gebouw naar binnen liggende buitenwand mag bij de berekening van het bouwvlakoppervlak geen invloed hebben. Ook dient de buitentrap, omdat ze een bouwdeel van het geheel is, bij de berekening van het totale grondvlak meegerekend te worden, omdat volgens de NEN norm open buitentrappen, groter dan 4 m², tot het bebouwde terrein oppervlak behoren. Zelfs indien de 10% regeling toegepast zou mogen worden, is er een extra overschrijding van 1.282,77-1.274,24= 8,53 m², waardoor deze niet past binnen de in artikel 33 van de bestemmingsplanregels opgenomen afwijkingsmogelijkheid van 10%.

11. Verweerder stelt zich in de bestreden besluiten op het standpunt dat uit digitale nameting is gebleken dat na de nieuwbouw binnen het bouwvlak 1.257 m² aan gebouwen aanwezig is. Dit blijft derhalve binnen de marge van 10% van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van 1.274,24 m².

12. In artikel 2.12, eerste lid, onder 1º, van de Wabo is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking.

In artikel 2.1.7 van de bestemmingsplanregels is bepaald dat bij toepassing van deze regels als volgt wordt gemeten: de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

In artikel 12.2.1 van de bestemmingsplanregels is opgenomen dat voor het bouwen van gebouwen de volgende regels gelden:

a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b. het bebouwingspercentage per bouwvlak mag niet meer bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage.

Dit bebouwingspercentage is 80%.

Artikel 33, onder a, van de bestemmingsplanregels bepaalt dat bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden, het woon- en leefklimaat, de stedenbouwkundige kwaliteit, de beeldkwaliteit, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de brandveiligheid en rampenbestrijding van de aangrenzende gronden en bouwwerken:

de voorgeschreven maximum maten, afmetingen, percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages.

13. De rechtbank stelt vast dat niet betwist is dat het bouwvlak een oppervlakte heeft van circa 1.448 m² en dat dit volgens het bestemmingsplan mag worden bebouwd met gebouwen van maximaal 1.158,4 m² (80%). Evenmin is betwist dat indien hierbij opgeteld wordt de 10% afwijkingsbevoegdheid, bebouwing is toegestaan van 1.274,24 m².

13.1.Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat bij het bepalen van de oppervlakte niet het dakaanzicht bepalend is maar, zoals artikel 2.1.7 van de bestemmingsplanregels aangeeft, de oppervlakte van een bouwwerk tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren geprojecteerd naar de begane grond. Blijkens de in dossierstuk B10 opgenomen digitale meting met Bluebeam is de oppervlakte gemeten vanaf de begane grond 1.252 m². Eisers geven aan dat zij gemeten hebben vanaf het dakaanzicht. Dit is niet in overeenstemming met de in artikel 2.1.7 van de bestemmingsplanregels opgenomen wijze van meten. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de buitentrap niet bij de berekening van het bebouwingspercentage meegerekend dient te worden, omdat de trap geen gebouw is. De in artikel 12.2.1 van de bestemmingsplanregels opgenomen voorwaarden zijn van toepassing bij het bouwen van gebouwen. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de in artikel 12.2.2 van de bestemmingsplanregels opgenomen bouwvoorschriften. Dit is ook expliciet bepaald in de aanheffen van de artikelen 12.2.1 en 12.2.2. Dat, zoals door eisers gesteld, de trap op grond van de NEN norm tot het bebouwde terrein oppervlak zou behoren, maakt - wat daarvan ook zij -, dit niet anders, aangezien voor de berekening van het bebouwingspercentage uitgegaan dient te worden van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen. In het bestemmingsplan is de wijze van meten opgenomen en wordt niet verwezen naar deze NEN norm. Gelet hierop slaagt deze beroepsgrond niet.

WTW-unit en luchtbehandelingskast

14. In het aanvullend beroep stellen eisers dat het realiseren van de WTW-unit en de daarbij behorende aan- en afvoerkanalen en de luchtbehandelingskast op het dak in strijd zijn met artikel 12.2, onder c, van de bestemmingsplanregels, omdat zij hoger zijn dan 7 meter.

15. In artikel 2.2 ‘ondergeschikte bouwdelen’ van de bestemmingsplanregels is opgenomen dat bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing worden gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

In artikel 12.2.1, onder c, van de bestemmingsplanregels is bepaald dat voor het bouwen van gebouwen de goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven goothoogte respectievelijk bouwhoogte

16. Naar het oordeel van de rechtbank is het realiseren van de WTW-unit en de daarbij behorende aan- en afvoerkanalen en de luchtbehandelingskast niet in strijd met artikel 12.2.1, onder c, van de bestemmingsplanregels, omdat uit de ter zitting overgelegde tekening blijkt dat de bouwhoogte 6,9 meter bedraagt. Zo al sprake is van een overschrijding van de toegestane bouwhoogte van 7 meter door de kanalen betreft het ondergeschikte bouwdelen die op grond van artikel 2.2 van de bestemmingsplanregels niet worden meegenomen bij de bepaling van de bouwhoogte, mits de overschrijding van de bouwgrens minder dan 1 meter is. Niet betwist is dat de mogelijke overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt. De beroepsgrond slaagt niet.

Buitentrap

17. Eisers stellen zich bij aanvullend stuk van 28 juni 2022 op het standpunt dat de buitentrap (deels) niet in het bouwvlak is gesitueerd, waardoor een binnenplanse afwijking niet mogelijk is.

18. In artikel 12.2.2, onder a, van de bestemmingsplanregels is als bouwvoorschrift opgenomen dat een gebouw uitsluitend binnen een bouwvlak mag worden gebouwd. De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat genoemde voorwaarde enkel geldt voor het bouwen van gebouwen, wat ook blijkt uit de aanhef van genoemd artikel. De trap is geen gebouw, maar een bouwwerk, geen gebouw zijnde. Dit hebben eiseres overigens niet weersproken. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de in artikel 12.2.2 opgenomen bouwvoorschriften. In dit artikel is niet opgenomen dat uitsluitend binnen een bouwvlak mag worden gebouwd. Dit betekent dat de trap niet gebouwd hoeft te worden binnen het bouwvlak. Het betoog slaagt niet.

Is sprake van een onaanvaardbare visuele verandering?

19. Eisers stellen vervolgens dat het bouwplan zorgt voor een ingrijpende visuele verandering, waardoor hun leef- en woonklimaat aangetast wordt. Het schoolgebouw verandert van 26 meter naar 43 meter lengte en de grote glasramen worden vervangen door industrieel uitziende isoleerwandpanelen.

20. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestemmingsplan, gelet op de toegestane hoogte van bebouwing, geen enkele garantie van (vrij) uitzicht biedt op het monumentaal groen. De woning van [eiser 1] is een hoekwoning en ligt tegenover de school. Gelet op de ligging van de woning van [eiser 1] en de tussenliggende bebouwing is verweerder in redelijkheid van mening dat zijn zicht op het monumentaal groen niet aanmerkelijk wijzigt en daarmee ook zijn woonbeleving niet. Het monumentaal groen blijft behouden. Het zicht op de uitbreiding van de school, in het verlengde van het reeds aanwezige deel van de school, is voor [eiser 1] niet overheersend aanwezig. De linker gevel van de woning van [eiser 2] is gericht naar de rechterzijgevel van de school. Het perceel van [eiser 2] grenst niet onmiddellijk aan de school of de uitbreiding ervan. Er ligt een onbebouwde strook grond tussen met een verkeersbestemming en groen. Vanaf de woning van [eiser 2] zal er enig zicht zijn op met name de toppen van het monumentaal groen. Een goed zicht hierop werd reeds belemmerd door de aanwezige bebouwing en het zicht zal door de uitbreiding wel mogelijk iets beperkter worden. De bomenrij aan de rechterzijkant van de school blijft behouden en blijft daarmee bijdragen aan de groenbeleving in het gebied. De privacy van eisers wordt niet aangetast, gelet op de afstand van het bouwplan tot de percelen van eisers.

21. Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en hij moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Hij beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.

22. De rechtbank stelt vast dat niet betwist is dat de functie van het bouwwerk in overeenstemming is met het bestemmingsplan, evenals de goot- en bouwhoogte. Enkel het toegestane bebouwingspercentage van het bouwvlak van 80% wordt overschreden. Hiervoor heeft verweerder een omgevingsvergunning voor een binnenplanse afwijking van het bestemmingsplan verleend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de bestreden besluiten voldoende gemotiveerd dat de visuele beperking niet onaanvaardbaar is voor het woon- en leefklimaat van eisers. Hierbij heeft verweerder de gevolgen van het bouwplan in redelijkheid gerelateerd aan de ligging van de woningen van eisers en hun gestelde belangen. Het betreft een bestaand schoolgebouw waarbij noodlokalen verdwijnen en een gymzaal wordt gerealiseerd in lijn met het karakter van het schoolgebouw. Dat, zoals eisers stellen, het schoolgebouw verandert van 26 meter naar 43 meter en glasramen worden vervangen door industrieel uitziende isoleerwandpanelen, wil niet zeggen dat sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van eisers, vanwege het visuele aspect. Tevens wijst de rechtbank erop dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen recht op vrij uitzicht bestaat. Wat betreft de verandering van de ramen overweegt de rechtbank dat het bouwplan is gelegen in een welstandsvrij gebied, zodat vooraf geen welstandstoets plaatsvindt. Niet betwist is dat de architect gehandeld heeft in lijn met de BNA gedragscode “Verantwoordelijkheid, integriteit & professionaliteit”, waardoor op zorgvuldige wijze en met respect voor de bestaande school het bouwplan is vormgegeven, rekening houdend met de wensen van vergunninghouder. De beroepsgrond slaagt niet.

Heeft verweerder gehandeld in strijd met de Onderwijsbegroting 2020?

23. Volgens eisers houdt verweerder zich niet aan de Onderwijsbegroting van 2020, omdat daarin is opgenomen dat de behoefte aan een gymzaal in de nabijheid van de school ongewijzigd is. Het bouwplan is niet gelegen in de nabijheid van de school, maar staat in directe verbinding met het schoolgebouw, van welk plan afgestapt is in de onderwijsbegroting.

24. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de Onderwijsbegroting 2020 niet gezien kan worden als ruimtelijk beleid, alsmede dat het bestemmingsplan de realisering van een gymzaal ter plekke toestaat. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Niet in geding is dat er geen ander ruimtelijk beleid is op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat het bouwplan in strijd komt met een goede ruimtelijke ordening. Nog afgezien hiervan is de rechtbank van oordeel dat het bouwplan niet in strijd is met de Onderwijsbegroting 2020, omdat hierin is opgenomen dat eerder besloten is om de school te voorzien van een gymzaal die in de nabijheid ligt van de school er hieraan ook behoefte is. Het project om een gymzaal te bouwen in directe verbinding met het schoolgebouw is in 2018 stopgezet, mede vanwege de aanwezigheid van een historische bomengalerij binnen de beoogde bouwzone. Bij onderhavig bouwplan valt de historische bomengalerij niet binnen de bouwzone en wordt de bomengalerij behouden. Het betoog slaagt niet.

Is het geluidsonderzoek zorgvuldig uitgevoerd?

25. Blijkens het rapport van 7 oktober 2020 van K+ Adviesgroep (hierna: het K+ rapport) heeft volgens eisers geen onderzoek plaatsgevonden naar het geluidniveau, veroorzaakt door de 18 geplande luchtaanvoer- en luchtafvoerventilatoren van de WTW-unit, maar is enkel rekening gehouden met de geluiduitstraling door de geplande warmtepompen. Eisers betwisten dan ook dat sprake is van een verwaarloosbaar geluidniveau. Bovendien zijn op de tekening W200 drie grote aanzuig lucht- en uitblaasunits geïnstalleerd die een blazend geluid gaan produceren. Tevens is op de W200 tekening geen extra luchtzuiveringsinstallatie gepland, terwijl deze nodig is voor de multifunctionele gymzaal en is in het K+ rapport voorbijgegaan aan het feit dat het bouwplan zorgt voor een stapeling van geluid die de toelaatbare landelijke geluidnorm gaat overschrijden. In het aanvullend stuk van 14 juni 2021 stellen eisers, wat betreft het aspect geluid, als reactie op het rapport van K+ van 21 april 2021 dat de afblaaspijpen, gelet op de afstand tot de woning van [eiser 1] van 18,65 meter, gaan zorgen voor een permanente blazende fluitketel, wat onacceptabel is. Ook is in het K+ rapport totaal voorbijgegaan aan de stapeling van geluid door de diverse nieuwe installaties die de toelaatbare landelijke geluidnorm gaat overschrijden. Het huidige omgevingsgeluid is gemeentelijk al geclassificeerd als matig.

26. De rechtbank is van oordeel dat de K+ Adviesgroep gezien kan worden als deskundig op het gebied van geluid. Verweerder is terecht uitgegaan van het aangevraagde bouwplan en heeft daarbij niet andere (toekomstige) geluidbronnen hoeven te betrekken. Uit het onderzoek van K+ rapport blijkt dat het geluidniveau van de drie warmtepompen in het worstcase scenario (100% in werking en straffactor voor tonaal geluid van 5 dB(A)) op geen van de waarneempunten (onder meer [adres 4] ) wordt overschreden, zoals toegestaan op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) en wordt aan de normering ruimschoots voldaan. Verweerder heeft op grond hiervan mogen concluderen dat het ruim blijven binnen de grenswaarden reden is dat het woon- en leefklimaat door de warmtepompen niet onaanvaardbaar wordt aangetast. Het geluid van de warmtepompen is de bepalende factor, omdat het geluidvermogen van de 10 ventilatiebronnen, die elk een geluidvermogen hebben van 40-42 dB(A), als zij alle 10 op dezelfde plek zouden liggen, een gezamenlijk bronvermogen hebben van 52 dB(A). Dit is meer dan 20 dB(A) lager dan het gezamenlijk bronvermogen van de drie warmtepompen van 86,5 dB(A). Gelet hierop is de bijdrage van de ventilatiebronnen nihil. Het geluid van de luchtaanzuiging op het dak en de daarbij behorende transportkanalen blijft onder het geluid van de warmtepompen. Dit betekent dat het geluid van het ventilatiesysteem verwaarloosbaar is. Ter onderbouwing hiervan heeft K+ Adviesgroep op 21 april 2021 onderzoek gedaan naar de ventilatie-unit en de daarbij behorende toe- en afvoeropeningen, waarbij is uitgegaan van het worstcase scenario met een toeslag voor tonaal geluid. Uit dit onderzoek blijkt dat bij de gevels van de woningen, ook die van eisers, ruim gebleven wordt binnen de normering van het Activiteitenbesluit. Uit het onderzoek blijft ook dat alle bronnen tezamen, met een toeslag voor tonaal geluid niet maken dat het toegestane geluidniveau op de gevel van de woningen van eisers wordt overschreden. Eisers hebben geen contra onderzoek overgelegd waaruit blijkt dat de onderzoeken van K+ niet juist zouden zijn, dan wel dat de onderzoeken onzorgvuldig zijn. Dat sprake zal zijn van een fluitketelgeluid is een niet nader onderbouwde stelling, terwijl niet weersproken is dat een fluitketel een hoge toon heeft en een warmtepomp over het algemeen een lage. Evenmin is weersproken dat tonaalgeluid bij ventilatoren voor kan komen bij niet goed onderhoud, wat niet voor de hand ligt aangezien sprake is van nieuwe apparatuur. Zelfs indien sprake zou zijn van tonaal geluid van de ventilatie-unit, dan is deze niet hoorbaar, omdat de warmtepompen de bepalende factor zijn. De enkele stelling van eisers dat dit niet het geval is, maakt dit niet anders. Het betoog slaagt niet.

Parkeerplaatsen

27. Eisers stellen zich vervolgens op het standpunt dat volgens de CROW-normen 8 parkeerplaatsen moeten worden aangelegd op eigen terrein bij nieuwbouw van een gymzaal, inclusief kleedlokaal en opbergruimte. Op eigen terrein is hier geen plaats voor. Gelet hierop dient een CROW-verkeersonderzoek plaats te vinden.

28. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de nieuwbouw niet tot gevolg heeft dat het aantal leslokalen wordt vergroot en daarmee het aantal leerlingen dat de school kan bezoeken toeneemt. Integendeel, van 16 lokalen wordt gegaan naar 11 lokalen. Dit impliceert dat er ook geen sprake is van meer lesgevend personeel en de prognose is dat het leerlingenaantal daalt. De omgevingsvergunning staat niet toe dat er andere / nieuwe functies kunnen plaatsvinden in het gebouw. De conclusie is dan ook volgens verweerder dat het bouwplan geen zelfstandige verkeer aantrekkende werking heeft ten opzichte van de bestaande situatie en daaraan gekoppeld meer parkeerplaatsen nodig zouden zijn. De noodzaak voor een parkeeronderzoek voor het bouwplan heeft verweerder dan ook niet noodzakelijk gevonden.

29. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid gesteld dat het bouwplan geen verkeer aantrekkende werking heeft, omdat dit niet leidt tot een toename van het aantal leerlingen. Ter zitting is door vergunninghouder desgevraagd aangegeven dat de gymzaal enkel ten behoeve van de school gebruikt zal worden en niet door de buitenschoolse opvang. Dit betekent dat verweerder niet gehouden was een parkeer- en/of verkeersonderzoek te doen. Tevens merkt de rechtbank op dat de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan niet is verleend voor het oprichten van de gymzaal, inclusief kleedlokaal en opbergruimte, maar voor de afwijking van het toegestane bebouwingspercentage en de hoogte van de buitentrap. Het bouwen van de gymzaal is op grond van het bestemmingsplan rechtstreeks toegestaan. Het betoog slaagt niet.

Is voldoende onderzoek gedaan naar de vleermuizen?

30. Voorts stellen eisers dat het vleermuisonderzoek “Notitie sporencontrole vleermuizen [naam kindcentrum] Venlo” onvolledig is, omdat niet is onderzocht waar de al jarenlang door de buurtbewoners gesignaleerde vleermuizen daadwerkelijk gehuisvest zijn.

31. Voor de flora- en fauna aspecten is een quickscan rapportage van 13 juli 2020 uitgevoerd en een nader onderzoek van 28 juli 2020. In de quickscan is ten aanzien van vleermuizen aangegeven dat in de te kappen bomen geen holen of loshangend schors is aangetroffen die dienst kunnen doen als een rust-of verblijfplaats en dat er geen potentieel foerageergebied en/of vliegroutes binnen het plangebied zijn. De door de ecoloog genoemde bomenrijen die mogelijk deel uitmaken van vliegroutes van vleermuizen liggen buiten het plangebied en het bouwplan heeft geen invloed op deze mogelijke vliegroutes. Voorts is uit het sporenonderzoek van 28 juli 2020 gebleken dat er bij de school geen sporen van vleermuizen zijn aangetroffen in de ruimten achter de open stootvoegen en er dus redelijkerwijs dus geen rust- of verblijfplaatsen van het gebouw bewonende vleermuissoorten verloren gaan. In hetgeen eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de quickscan / het sporenonderzoek naar vleermuizen ontoereikend is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende onderzoek heeft verricht naar de vleermuizen en dat het bouwplan geen gevolgen heeft voor mogelijke vliegroutes. De enkele, niet nader onderbouwde, stelling van eisers dat buurtbewoners al jarenlang vleermuizen signaleren maakt dit niet anders. Dat onderzoek had moeten worden verricht naar de huisvesting van deze vleermuizen volgt de rechtbank niet, omdat uit zorgvuldig onderzoek door een deskundige is gebleken dat er in het plangebied geen vleermuizen gehuisvest zijn. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Overige aspecten

32. Ter zitting hebben eisers nog verwezen naar de stikstofproblematiek, dat de school in de gevarenzone van het spoor zou liggen en dat het Bouwbesluit is uitgebreid ten aanzien van warmtepompen. Nog afgezien dat deze stellingen niet zijn onderbouwd en het maar zeer de vraag is of het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsvereiste zich niet verzet tegen inhoudelijke behandeling van deze gronden, is de rechtbank van oordeel dat deze gronden te laat zijn ingebracht. Dit betekent dat deze gronden niet beoordeeld worden.

Conclusie en gevolgen

33. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning voor het bouwplan in stand blijft. [eiser 1] - [eiser 2] heeft geen griffierecht betaald - krijgt daarom het door hem betaalde griffierecht niet terug. Eisers krijgen ook geen vergoeding van door hen gestelde proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van

mr. P.M. van den Brekel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2022

rechter

De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 15 september 2022

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel delen