RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/4087
(gemachtigde: mr. I. Gijsen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, het college
(gemachtigde: P.J.A. Franssen).
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag voor leerlingenvervoer voor haar dochter voor het schooljaar 2024/2025.
1.1.Met het besluit van 11 april 2024 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.In het bestreden besluit van 18 juli 2024 heeft het college het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard en is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.Het college heeft op 12 september 2024 een verweerschrift ingediend.
1.4.De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college.
2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
3. Verzoekster heeft een aanvraag voor leerlingenvervoer ingediend voor haar dertienjarige dochter [naam] . In de voorgaande schooljaren (2022/2023 en 2023/2024) is aan [naam] leerlingenvervoer toegekend om vanuit haar woning in [plaats] naar haar school SBO de Blinker in [plaats] te gaan. Verzoekster heeft voor het schooljaar 2024/2025 wederom een aanvraag voor [naam] gedaan voor leerlingenvervoer naar het voortgezet onderwijs aan het [naam] te [plaats] .
4. In het primaire besluit heeft het college deze aanvraag afgewezen op basis van artikel 8 van de Verordening Bekostiging Leerlingenvervoer Gemeente Heerlen 2023. Om in aanmerking te komen voor de vergoeding van vervoerskosten, moet er - onder andere -sprake zijn van vervoer vanuit het verblijfsadres naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school. Het voorgezet onderwijs [naam] te [plaats] is volgens het college niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor [naam] . Het betreft een reguliere middelbare school en geen voortgezet speciaal onderwijs of leerwegondersteunend onderwijs.
5. Verzoekster is tegen het primaire besluit in bezwaar gegaan. Verzoekster is van mening dat [naam] te [plaats] de dichtstbijzijnde passende toegankelijke school voor [naam] , nu deze school het best passende onderwijs aanbiedt voor [naam] gelet op haar dyslexie en autismespectrumstoornis (ASS).
6. Het college heeft met het bestreden besluit het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard. Verzoekster kan zich hier niet mee verenigen en heeft beroep ingesteld. Daarnaast heeft ze de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Is er sprake van spoedeisend belang?
7. De voorzieningenrechter beoordeelt of zij een voorlopige voorziening zal moeten treffen. De voorzieningenrechter doet dat mede aan de hand van de gronden die verzoekster in de bezwaarschriftprocedure heeft aangevoerd. Het van die beoordeling deel uitmakend rechtmatigheidsoordeel heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) beroepsprocedure niet.
8. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. In beginsel is er slechts aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening als de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht.
9. Verzoekster voert aan dat er sprake is van spoedeisend belang nu het schooljaar al reeds van start is gegaan. Volgens verzoekster volgt dit uit de uitspraak van 25 augustus 2020 van de Rechtbank Midden-Nederlandn
ECLI:NL:RBMNE:2020:3457.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval niet gebleken is van “onverwijlde spoed”. Uit de stukken en op zitting heeft verzoekster verklaard dat [naam] op dit moment elke dag naar school gaat. Dat het naar school brengen als een puzzel wordt ervaren, is volgens de voorzieningenrechter inherent aan het ouderschap en de keuzes die ouders daarin maken. Verzoekster heeft namelijk zelf een overwogen keuze gemaakt om [naam] naar het [naam] in [plaats] te laten gaan. Ouders zijn vrij die keuze te maken (ongeacht de reden) maar in beginsel hoort bij die keuze ook de puzzel die ouders moeten maken om een kind naar de school van hun keuze te (laten) brengen en halen. Daarbij komt dat de aanvraag van verzoekster al is afgewezen op 11 april 2024, waardoor verzoekster tijdig op de hoogte was van het feit dat het college geen leerlingenvervoer zou toekennen naar de school in [plaats] . Ze had er niet op mogen vertrouwen dat alsnog leerlingenvervoer in een later stadium zou worden toegekend, waardoor verzoekster nog de mogelijkheid had om [naam] alsnog in te laten schrijven voor een van de vijf reguliere middelbare scholen in de gemeente Heerlen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster op geen enkele wijze heeft aangetoond dat het (logistiek) onmogelijk is om [naam] naar school te brengen en te halen. Tevens heeft verzoekster op zitting desgevraagd bevestigd dat als de voorlopige voorziening zou worden afgewezen, er geen reden is om [naam] van school te halen en naar een school in de buurt te laten gaan. Verzoekster heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek. De verwijzing naar de door verzoekster aangehaalde uitspraak kan haar niet baten, omdat in die zaak het spoedeisend belang naar het oordeel van de rechtbank wel voldoende was onderbouwd.
11. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of het besluit in beroep in stand zal blijven. Met andere woorden: als overduidelijk is dat het college ten onrechte geen leerlingenvervoer toekend aan Jesse. Daarvan is hier geen sprake.
12. Omdat het spoedeisend belang ontbreekt, zal de voorzieningenrechter geen gebruik maken van de bevoegdheid onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb. De mogelijkheid om hangende beroep een voorlopige voorziening te vragen is namelijk niet bedoeld om door middel van zogenoemde ‘kortsluiting’ eerder een uitspraak op het beroep te krijgen. Steun voor dit oordeel vindt de voorzieningenrechter in vaste rechtspraak.n
bijvoorbeeld, de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4228.
13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.M.P. van Diepen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2024.
griffier |
voorzieningenrechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 22 oktober 2024.