ECLI:NL:RBLIM:2025:1141
Mondelinge uitspraak verzekeringsrecht. Schending precontractuele mededelingsplicht. Bewijsopdracht voor handelen conform eigen acceptatiebeleid bij aanpassing polis met terugwerkende kracht. Geen waarschuwingsplicht bij gezondheidsvragenlijst.
Rechtbank Limburg 14 February 2025
ECLI:NL:RBLIM:2025:1141
text/xml
public
2025-02-14T08:05:26
2025-02-07
Raad voor de Rechtspraak
nl
Rechtbank Limburg
2025-01-14
C/03/330256 / HA ZA 24-216
Uitspraak
Proces-verbaal
NL
Maastricht
Civiel recht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBLIM:2025:1141
text/html
public
2025-02-14T08:04:51
2025-02-14
Raad voor de Rechtspraak
nl
ECLI:NL:RBLIM:2025:1141 Rechtbank Limburg , 14-01-2025 / C/03/330256 / HA ZA 24-216
Mondelinge uitspraak verzekeringsrecht. Schending precontractuele mededelingsplicht. Bewijsopdracht voor handelen conform eigen acceptatiebeleid bij aanpassing polis met terugwerkende kracht. Geen waarschuwingsplicht bij gezondheidsvragenlijst.
RECHTBANK Limburg
Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/330256 / HA ZA 24-216
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 14 januari 2025 in de zaak van:
[eiser]
,
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. D. Coskun,
tegen:
ASR NEDERLAND N.V., handelend onder de naam Loyalis,
te Heerlen,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Loyalis,
advocaat: mr. N.P.H. Borm.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van de rechtbank in Maastricht.
De zaak wordt behandeld door mr. M. Driever, rechter, en mr. J.P.H. Welie, griffier.
Aanwezig zijn:
- [eiser] , bijgestaan door mr. Coskun voornoemd,
- Loyalis, vertegenwoordigd door mr. J.J. Zevenbergen, juriste, en [naam verzekeringsarts] , verzekeringsarts, bijgestaan door mr. Borm voornoemd,
- onder andere de echtgenoot van [eiser] als toehoorder.
Partijen hebben op de zitting hun standpunten toegelicht. Vervolgens is de mondelinge behandeling gesloten en heeft de rechtbank op de zitting in aanwezigheid van partijen mondeling uitspraak gedaan.
1De beoordeling
1.1.
[eiser] heeft via haar werkgever bij Loyalis met ingang van 1 juni 2017 een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten. Op 7 september 2020 is [eiser] door ziekte uitgevallen op haar werk en met ingang van 7 september 2022 ontvangt [eiser] een WIA-uitkering. Zij is 80-100% afgekeurd. Gelet hierop heeft [eiser] bij Loyalis aanspraak gemaakt op uitkering van haar arbeidsongeschiktheidsverzekering. Loyalis is niet tot uitkering overgegaan.
1.2.
Gelet op het debat tussen partijen dient de rechtbank een aantal vragen te beantwoorden:
Heeft [eiser] op 4 mei 2017 haar precontractuele mededelingsplicht als bedoeld in artikel 7:928 BW geschonden bij het invullen van de gezondheidsvragen bij de aanmelding voor de verzekering?
Heeft Loyalis, indien het antwoord op vraag 1 bevestigend is, gehandeld conform haar eigen acceptatiebeleid door (in 2022) met terugwerkende kracht een wachttermijn van 48 maanden en vier uitsluitingsclausules te plaatsen op de verzekeringspolis van [eiser] ?
Heeft Loyalis, indien het antwoord op vraag 2 bevestigend is, gehandeld als een redelijk handelend verzekeraar door, met gebruikmaking van de medische informatie van [eiser] over de periode van 4 mei 2014 tot 4 mei 2017, het acceptatiebeleid toe te passen zoals Loyalis dat heeft gedaan?
1.3.
Bij de beantwoording van vraag 1 is relevant dat in het door [eiser] ingevulde formulier “Gezondheidsvragen” de vraag is opgenomen: “Hebt u in de afgelopen 36 maanden een bezoek gebracht aan of contact gehad met een huisarts, bedrijfsarts, specialist, psycholoog of een andere hulpverlener in de gezondheidszorg?” [eiser] heeft deze vraag met “Ja” beantwoord. Op de vervolgvraag voor welke aandoening er contact is geweest, heeft [eiser] aangekruist dat dit voor anticonceptie en griep was. Het vakje “overig” is niet aangevinkt en evenmin ingevuld. Vaststaat dat [eiser] in 2015 contact heeft gehad met in ieder geval een psycholoog en medicatie (Lorazepam) voorgeschreven heeft gekregen. De rechtbank is het met Loyalis eens dat [eiser] de vervolgvraag dus niet volledig (correct) heeft beantwoord. [eiser] had deze informatie moeten vermelden bij de beantwoording van de gezondheidsvragen. Door dat niet te doen heeft zij haar precontractuele mededelingsplicht geschonden. Daarbij is niet van belang of de contacten preventief van aard waren en evenmin of zij de voorgeschreven medicatie heeft gebruikt, zoals [eiser] heeft gesteld. Ook is de inhoud van het contact met de psycholoog en de vraag of [eiser] de contacten in het kader van een ernstige aandoening heeft geplaatst niet relevant; het gaat puur om het feit dát [eiser] in 2015 contact met een psycholoog heeft gehad. Loyalis had met de juiste informatie een risico-inschatting kunnen maken en eventueel bij [eiser] kunnen doorvragen of nadere informatie kunnen opvragen, voordat de verzekering werd afgesloten. Daar is de precontractuele mededelingsplicht voor bedoeld. Het is niet aan de (toekomstige) verzekerde om een inschatting te maken of de te verstrekken informatie relevant is voor de verzekeraar.
1.4.
Voor zover [eiser] een beroep op de waarschuwingsplicht heeft gedaan, wordt dat door de rechtbank gepasseerd. [eiser] heeft de waarschuwingsplicht (desgevraagd) ingeroepen bij de volgens [eiser] onduidelijke vraagstelling in het formulier “Gezondheidsvragen”, maar daar heeft de waarschuwingsplicht geen betrekking op.
1.5.
Bij de beantwoording van vraag 2 overweegt de rechtbank dat Loyalis op grond van de wet bij schending van de precontractuele mededelingsplicht achteraf mag beoordelen of Loyalis met de (te laat) verkregen informatie over het medische verleden van [eiser] alsnog tot het afsluiten van dezelfde verzekeringspolis in 2017 zou zijn gekomen of dat Loyalis daar voorwaarden aan had willen verbinden. Loyalis heeft (met terugwerkende kracht) op de verzekeringspolis van [eiser] een wachttermijn van 48 maanden en vier uitsluitingsclausules geplaatst. Loyalis heeft aangegeven dat zij dat conform haar eigen acceptatiebeleid heeft gedaan. Nu [eiser] stelt dat dat niet redelijk is, dient de rechtbank eerst te beoordelen of Loyalis conform haar eigen acceptatiebeleid heeft gehandeld. In dat kader zal aan Loyalis een bewijsopdracht worden gegeven op de wijze zoals hierna in de beslissing is bepaald. Indien Loyalis niet conform haar eigen acceptatiebeleid heeft gehandeld, zal de vordering van [eiser] worden toegewezen.
1.6.
Indien Loyalis conform haar eigen acceptatiebeleid heeft gehandeld, komt de beantwoording van vraag 3 om de hoek kijken. De rechtbank dient alsdan te beoordelen of een redelijk handelend verzekeraar, met gebruikmaking van de medische informatie van [eiser] over de periode van 4 mei 2014 tot 4 mei 2017, het acceptatiebeleid zou hebben toegepast zoals Loyalis dat in casu bij [eiser] heeft gedaan. Voorshands is de rechtbank van oordeel dat voor de beantwoording van deze vraag een onafhankelijke medische deskundige moet worden benoemd die dan op basis van het medisch dossier en de processtukken in deze procedure het toegepaste acceptatiebeleid van Loyalis moet toetsen aan de norm van de redelijk handelend verzekeraar. Wat in de periode ná 4 mei 2017 is gebeurd, is niet relevant voor de beoordeling van het risico.
1.7.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
2De beslissing
De rechtbank:
2.1.
draagt Loyalis op te bewijzen dat zij door het plaatsen van een wachttermijn van 48 maanden en vier uitsluitingsclausules op de verzekeringspolis van [eiser] gehandeld heeft conform haar eigen acceptatiebeleid;
2.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 12 februari 2025 voor uitlating door Loyalis of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
2.3.
bepaalt dat, als Loyalis geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, zij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
2.4.
bepaalt dat, als Loyalis getuigen wil laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden september tot en met november 2025 dan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
2.5.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. M. Driever, in het gerechtsgebouw te Maastricht, Sint Annadal 1,
2.6.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
2.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze mondelinge uitspraak is gewezen door mr. M. Driever en in het openbaar op 14 januari 2025 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt.
De rechter. De griffier.