RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/5159
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein, verweerder
(gemachtigden: mr. J.J. Vogel en R. Willems).
1. Op 9 maart 2021 heeft eiser een brief van de gemeente ontvangen, waarin hij is geïnformeerd over het plaatsen van een publieke laadpaal en het aanwijzen van twee parkeerplekken voor elektrisch laden aan het [straat] in [woonplaats] . Eiser woont in de directe omgeving van de laadpaal en parkeerplekken. Op 12 maart 2021 is het verkeersbesluit in de Staatscourant gepubliceerd.
2. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De bezwaarschriftencommissie van de gemeente heeft het bezwaar behandeld en een advies uitgebracht aan het college. De bezwaarschriftencommissie adviseert het college om de bezwaren gegrond te verklaren. Volgens de bezwaarschriftencommissie heeft het college in strijd gehandeld met zijn eigen beleid.n
De beleidsregel oplaadinfrastructuur elektrische voertuigen 2020, Gemeenteblad 2020, 279657 van 28 oktober 2020.
3. Het college is van het advies van de bezwaarschriftencommissie afgeweken en heeft op 16 november 2021 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Volgens het college hoeft er niet alsnog een inspraakprocedure te worden gehouden, omdat eiser in de bezwaarfase zijn argumenten naar voren heeft kunnen brengen. De opmerking van de bezwaarschriften-commissie over het ontbreken van een verzoek, kan daarnaast geen rol spelen in de beslissing op bezwaar. Die opmerking gaat namelijk over de locatie van de laadpaal en daar gaat het verkeersbesluit niet over. Het verkeersbesluit gaat alleen over het aanwijzen van parkeerplekken bij de laadpaal. Tot slot heeft het college in het besluit op bezwaar een nadere motivering van het verkeersbesluit gegeven, waarbij wordt ingegaan op de doelen van en de belangen die spelen bij het reserveren van parkeerplekken voor elektrisch laden.
4. Eiser is het oneens met het besluit van het college en heeft beroep ingesteld. Dit beroep is op 3 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser en de gemachtigden van het college waren daarbij aanwezig.
Beleidsregel
5. Toen het verkeersbesluit werd genomen, gold de ‘Beleidsregel oplaadinfrastructuur elektrische voertuigen gemeente IJsselstein 2020’ (beleidsregel 2020). Ook tijdens de behandeling en de advisering van de bezwaarschriftencommissie is het over deze beleidsregel gegaan. De beleidsregel 2020 is echter per 6 juli 2021 ingetrokken. Dat betekent dat die beleidsregel niet meer gold op het moment dat de beslissing op bezwaar werd genomen. Op dat moment gold de ‘Beleidsregel publieke oplaadinfrastructuur elektrische voertuigen gemeente IJsselstein 2021’ (beleidsregel 2021).n
Beleidsregel publieke oplaadinfrastructuur elektrische voertuigen gemeente IJsselstein 2021, Gemeenteblad 2021, 225194 van 13 juli 2021.
6. Dat betekent kortom dat zowel de beleidsregel 2020 als de beleidsregel 2021 niet van toepassing zijn op de beslissing op bezwaar. Aangezien de rechtbank de beslissing op bezwaar toetst en niet het (primaire) verkeersbesluit, is dit ook het uitgangspunt waar de rechtbank in haar verdere beoordeling vanuit moet gaan. De rechtbank toetst met andere woorden dan ook niet of het besluit voldoet aan deze beleidsregels.
Ruimte voor argumenten van eiser over locatie parkeerplekken
7. Eiser stelt dat hem geen inspraak is geboden over de aanwijzing van de parkeerplekken voor elektrisch laden en dat hij die gelegenheid kennelijk – gelet op het standpunt van het college – ook niet meer heeft. Eiser vindt dit onnavolgbaar en vindt dat het besluit om die reden niet in stand kan blijven. Het college ziet dat anders. Hoewel het klopt dat er ten onrechte geen inspraakmogelijkheid is geboden voorafgaand aan het verkeersbesluit (zoals de beleidsregel 2020 voorschrijft), betekent dat volgens het college niet dat het besluit geen stand kan houden. Eiser heeft namelijk zijn argumenten over de locatie van de parkeerplekken al in de bezwaarfase naar voren kunnen brengen. Voor zover eiser gebruik wil maken van de inspraakmogelijkheid die in de beleidsregel 2021 is opgenomen, geeft het college aan dat dit niet kan omdat die beleidsregel niet van toepassing is op de laadpaal aan het [straat] . Die locatie ligt namelijk al vast.
8. Eiser heeft op zitting betwist dat hij in de bezwaarfase zijn argumenten over de locatiekeuze van de parkeerplekken naar voren heeft kunnen brengen. Op zitting is besproken dat de rechtbank het verslag van de hoorzitting (en het verweerschrift van het college in de bezwaarfase) ten onrechte niet heeft gehad. Dat betekent dat de rechtbank niet kan controleren of er in de bezwaarfase is gesproken over de argumenten van eiser tegen de locatie van de parkeerplekken.n
Op zitting hebben partijen ermee ingestemd dat de rechtbank deze uitspraak doet zonder te beschikken over het hoorverslag en het verweerschrift in de bezwaarfase.
9. Wat daar echter verder ook van zij, de rechtbank kan in ieder geval vaststellen dat het college in de beslissing op bezwaar geen aandacht heeft besteed aan argumenten van eiser over de locatie van de parkeerplekken. Dat had het college wel moeten doen. Het college moet namelijk bij het nemen van een verkeersbesluit onder meer een afweging maken van de verkeersbelangen die bij het besluit moeten worden betrokken. Het gaat dan om de verkeersbelangen die zijn opgenomen in artikel 2, eerste lid en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Ook moet het college bekijken of de voor één of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
10. In dit geval heeft het college in de beslissing op bezwaar aangegeven dat het aanwijzen van de parkeerplekken voor het opladen van elektrische auto’s dient voor het waarborgen van de bruikbaarheid van de weg, het beperken van de door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder en schade en de gevolgen voor het milieu en het bevorderen van een doelmatig of zuiver energieverbruik. Deze belangen heeft het college afgewogen tegen eventuele lokale parkeerdruk. Het college is niet op andere punten ingegaan, omdat die verband zouden houden met de locatiekeuze van de laadpaal. Dat is bij het verkeersbesluit een vaststaand gegeven en is dus volgens het college niet iets om in de belangenafweging te betrekken.
11. Zoals deze rechtbank op 7 februari 2022 ook heeft overwogenn
Zie de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 februari 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:407.
12. De rechtbank vindt hiervoor steun in de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over verkeersbesluiten ten behoeve van parkeerplekken bij laadpalen, waarin ook op de locatiekeuze wordt ingegaan.n
Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:489, en van 8 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2022.
13. Dat betekent dat voor zover eiser al de ruimte zou hebben gehad in de bezwaarfase om zijn argumenten over de locatie van de parkeerplekken naar voren te brengen, het college deze in ieder geval ten onrechte niet in de belangenafweging in de beslissing op bezwaar heeft meegenomen. De conclusie is dan ook dat de beslissing op bezwaar een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek heeft.
Het college moet een nieuwe afweging maken
14. Deze gebreken zijn niet zodanig dat nu al vaststaat dat het verkeersbesluit moet worden herroepen. In beginsel kunnen deze gebreken door het college worden hersteld door een nieuwe belangenafweging te maken waarin alsnog de argumenten van eiser worden meegenomen. Het college zal daarvoor moeten afwegen of de nadelige gevolgen die de locatiekeuze van de aangewezen parkeerplekken voor eiser heeft, niet onevenredig zijn. Die afweging moet het college maken met inachtneming van de beleidsruimte die hij daarbij heeft, maar ook in het licht van wat eiser op zitting over de locatiekeuze van de parkeerplekken heeft aangevoerd. Het gaat dan om het standpunt van eiser dat de door het college gekozen locatie niet de meeste geschikte plek is. Volgens eiser is het een moeilijk bereikbare plaats. Het is te smal voor het verkeer en de nu gekozen parkeerplekken liggen aan het einde van de parkeerplaats. Dit betekent dat het een stuk drukker gaat worden en dat mensen gaan zoeken naar de laadpaal. Hierdoor komt de verkeersveiligheid volgens eiser in het gedrang.
15. Omdat eiser op de zitting zijn argumenten over de locatie van de parkeerplekken naar voren heeft kunnen brengen en de rechtbank bepaalt dat het college een nieuwe belangenafweging moet maken waarin deze argumenten van eiser moeten worden meegenomen, is een verder oordeel over de geschonden inspraakverplichting niet meer nodig.
Conclusie
16. De rechtbank ziet geen ruimte om een bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank doet daarom einduitspraak. Het beroep van eiser is gegrond. De rechtbank zal de beslissing op bezwaar vernietigen en bepalen dat het college – met inachtneming van deze uitspraak – opnieuw op de bezwaren moet beslissen binnen een termijn van zes weken.
17. Tot slot overweegt de rechtbank nog het volgende. In afwachting van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar zal het verkeersbesluit blijven gelden. Het college heeft op zitting ook aangegeven dat de laadpaal elk moment kan worden geplaatst. Gelet op de door de rechtbank in deze uitspraak geconstateerde onrechtmatigheid, ziet de rechtbank aanleiding om de belangen van eiser bij het handhaven van de huidige situatie in de tussentijd (tot opnieuw op het bezwaar is beslist) te laten prevaleren. De rechtbank zal het verkeersbesluit daarom bij wijze van een voorlopige voorziening schorsen tot de bekendmaking van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar. Dit betekent dat de parkeerplekken in die tijd niet (alleen) kunnen worden bestemd voor het opladen van elektrische auto’s. De schorsing gaat niet over het plaatsen van de laadpaal zelf, omdat dat inderdaad – zoals het college zegt – een civielrechtelijke kwestie is waar de bestuursrechter niet over gaat.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit op bezwaar van 16 november 2021;
draagt het college op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
schorst het verkeersbesluit van 12 maart 2021 tot de dag waarop de nieuwe beslissing op bezwaar bekend is gemaakt;
draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.