Menu

Filter op
content
PONT Data&Privacy

0

ECLI:NL:RBMNE:2025:1923

Beëindiging ZW-uitkering en weigering WIA. ZW: zorgvuldig medisch onderzoek. Er wordt geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid. Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies geschikt zijn voor eiseres. Omdat eiseres het voornemen waarin de functies niet zijn a...

Rechtbank Midden-Nederland 12 May 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBMNE:2025:1923 text/xml public 2025-05-12T11:39:23 2025-04-23 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Midden-Nederland 2025-04-22 UTR 24/3375 en UTR 24/6660 Uitspraak Eerste aanleg - enkelvoudig NL Utrecht Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2025:1923 text/html public 2025-05-12T11:38:51 2025-05-12 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBMNE:2025:1923 Rechtbank Midden-Nederland , 22-04-2025 / UTR 24/3375 en UTR 24/6660
Beëindiging ZW-uitkering en weigering WIA. ZW: zorgvuldig medisch onderzoek. Er wordt geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid. Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies geschikt zijn voor eiseres. Omdat eiseres het voornemen waarin de functies niet zijn aangezegd niet heeft ontvangen is een onjuiste uitlooptermijn gehanteerd. Eiseres heeft voor de maximale termijn recht op een ZW-uitkering. De rechtbank voorziet zelf. WIA: Eiseres komt niet in aanmerking voor een WIA-uitkering. Het Uwv heeft onterecht niet inhoudelijk beoordeeld of eiseres de wachttijd heeft volgemaakt, maar de rechtbank ziet aanleiding de gevolgen in stand te laten omdat als dit gebrek zich niet had voorgedaan eenzelfde besluit tot weigering van de WIA zou zijn genomen.

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 24/3375 en UTR 24/6669
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2025 in de zaken tussen
[eiseres] , uit [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. J.M.M. Pater),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (het Uwv), verweerder

(gemachtigde: W.A. Postma).

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen van eiseres. Het eerste beroep gaat over de beëindiging per 9 april 2024 van de uitkering die eiseres ontving op grond van de Ziektewet (ZW). Het tweede beroep gaat over de weigering om per het einde van de wachttijd een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.

Hoe zijn de procedures verlopen?

Ziektewet

2. Eiseres ontving een ZW-uitkering. Het Uwv heeft met het primaire besluit van 25 september 2023 (primair besluit 1) aan eiseres laten weten dat deze uitkering vanaf 26 oktober 2023 wordt beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat eiseres verdiende voordat zij ziek werd. Met de beslissing op bezwaar van 28 maart 2024 (het bestreden besluit 1) is het bezwaar gegrond verklaard, in zoverre dat eiseres’ ZW-uitkering per 9 april 2024 wordt beëindigd in plaats van 25 september 2023.

3. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1. Eiseres heeft een aanvullend beroepschrift en aanvullende stukken ingediend.

WIA

4. Eiseres heeft op 6 mei 2024 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft met het besluit van 29 mei 2024 (primair besluit 2) dit verzoek afgewezen, omdat de ZW-uitkering van eiseres voor het einde van de wachttijd van 104 weken is beëindigd. Met de beslissing op bezwaar van 18 september 2024 (het bestreden besluit 2) is het Uwv daarbij gebleven.

5. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiseres heeft een aanvullend beroepschrift ingediend.

Beide zaken

6. Het Uwv heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 december 2024.
6.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 5 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Hoe is de besluitvorming tot stand gekomen?

7. Eiseres werkte vanaf 1 september 2021 als [functie] bij [bedrijf] B.V. voor gemiddeld 32,18 uur per week. Op 20 april 2022 heeft eiseres zich ziekgemeld voor dit werk als gevolg van diverse gezondheidsklachten. Haar dienstverband is op 21 oktober 2022 beëindigd waarna aan eiseres ZW-uitkering is toegekend.

8. In het kader van een eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWB) heeft een verzekeringsarts eiseres op 21 juli 2023 gezien. Volgens de verzekeringsarts is de belastbaarheid van eiseres voor het verrichten van arbeid beperkt. De beperkingen van eiseres zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 juli 2023. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat eiseres niet in staat is om haar eigen werk te verrichten. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat eiseres met het verrichten van deze functies nog 99,45% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Vervolgens heeft het Uwv met het primaire besluit 1 zoals vermeld onder ‘Inleiding’ de ZW-uitkering beëindigd per 26 oktober 2023.

9. In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres op 5 januari 2024 gezien op een hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om een verdergaande urenbeperking aan te nemen en heeft de beperkingen opgenomen in de FML van 15 februari 2024. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep komt op basis van de gewijzigde FML tot de conclusie dat de eerder geduide functies niet meer geschikt zijn. De arbeidsdeskundige heeft drie nieuwe functies en een reservefunctie aan de schatting ten grondslag gelegd. Op basis van de drie functies van administratief medewerker afhandelingen (SBC-code: 515080), administratief ondersteunend medewerker (SBC-code: 315100) en telefonist (centrale), medewerker callcenter (inbound) (SBC-code: 315173) heeft hij berekend dat eiseres 74,57% van haar maatmaninkomen kan verdienen.

10. Het Uwv heeft een brief van 8 maart 2024 opgesteld gericht aan eiseres met het voornemen om het primaire besluit te herzien (het voornemen), in die zin dat eiseres vanaf 9 april 2024 geen ZW-uitkering meer krijgt. De nieuwe einddatum is een maand en een dag gelegen na de datering en verzending van het voornemen. Verweerder heeft als bijlage bij het voornemen het medische en arbeidskundige rapport gevoegd waarop het voornemen is gebaseerd. In de brief staat dat eiseres twee weken de gelegenheid krijgt om zienswijze te geven op het voornemen. Het Uwv heeft van eiseres binnen die termijn geen reactie ontvangen.

11. Vervolgens heeft het Uwv het bestreden besluit 1 genomen zoals genoemd onder ‘Inleiding’.

Het beroep van eiseres (samengevat)

12. Volgens eiseres is haar ZW-uitkering onterecht per 9 april 2024 beëindigd. Zij stelt dat er geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden, mede omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen onderzoek op een spreekuur heeft verricht en geen informatie heeft opgevraagd. Volgens eiseres had het Uwv geen juist beeld van haar psychische problematiek en is er geen rekening gehouden met haar geestelijk welzijn, depressies en het sociaal niet tot nauwelijks kunnen functioneren. Het klopt voor haar gevoel niet dat zij vanaf april 2024 weer in staat geacht wordt om in het arbeidsproces te functioneren. Eiseres ziet steun voor haar standpunt dat zij meer beperkingen heeft in informatie van GGZ Centraal en de doorverwijzing naar PsyQ. Ook de geselecteerde functies bevreemden haar vanwege haar problematiek en omdat zij ten tijde van de arbeidsdeskundige beoordeling nog volop bezig was met therapie. Eiseres stelt verder dat zij de brief van het Uwv van 8 maart 2024 met het voornemen om de ZW-uitkering te beëindigen -buiten haar invloedsfeer om - niet heeft ontvangen. Door een verwijzing naar het voornemen in het bestreden besluit 1, wist zij dat er nog een brief moest zijn. Pas daarna, doordat haar gemachtigde de brief bij het Uwv heeft opgevraagd, is zij met de inhoud daarvan bekend geworden. Doordat zij het voornemen niet heeft ontvangen, heeft zij ook geen zienswijze kunnen indienen, waardoor een stap in de bezwaarfase overgeslagen is. Zij heeft gevraagd of zij dit alsnog kon doen, maar verweerder heeft aangegeven dat dit niet mogelijk is, waardoor zij genoodzaakt is om in beroep te gaan. Daarnaast zijn daarmee de functies niet aangezegd. Het Uwv heeft bovendien onvoldoende gemotiveerd waarom de verlengde uitlooptermijn vóór afloop van de wachttijd van 104 weken ligt.

Wat moet de rechtbank beoordelen?

13. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv terecht heeft bepaald dat eiseres vanaf 9 april 2024 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van wat eiseres in beroep heeft aangevoerd.
13.1.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in beginsel mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de bevindingen. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat rapporten niet juist zijn.

De zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

14. De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. Uit het rapport van de primaire verzekeringsarts van 24 juli 2023 blijkt dat het dossier is bestudeerd en dat eiseres is gezien op een spreekuur. Tijdens het spreekuur heeft de verzekeringsarts een (uitgebreide) anamnese afgenomen en is eiseres lichamelijk en psychisch onderzocht. Eiseres heeft gelijk dat zij in bezwaar niet door een verzekeringsarts bezwaar en beroep op een spreekuur is onderzocht, maar bij betwisting van de medische grondslag in bezwaar is het volgens vaste rechtspraak niet (altijd) vereist dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep de betrokkene onderzoekt op een spreekuur. Afhankelijk van wat in bezwaar in de concrete situatie speelt, kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep er ook voor kiezen gebruik te maken van een of meer andere onderzoeksmogelijkheden, zoals dossieronderzoek, het vragen van een expertise, het opvragen van medische informatie en het bijwonen van de hoorzitting en die keuze waar nodig toelichten.
14.1.
In dit geval was de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig tijdens de hoorzitting van 5 januari 2024. Uit het rapport van 15 februari 2024 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens de hoorzitting de beperkingen en het dagverhaal van eiseres heeft uitgevraagd en een indruk van de psyche heeft kunnen vormen. Het is verder onjuist dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen nadere gegevens heeft opgevraagd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verzocht om informatie van de psychotherapeut en die op 9 januari 2024 verkregen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte dus over recente medische informatie. In die brief van 9 januari 2024 staat dat eiseres wordt doorverwezen naar PsyQ voor persoonsgerichte behandeling (schematherapie).
14.2.
Op de zitting heeft eiseres desgevraagd aangegeven dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie van PsyQ had moeten opvragen, maar zoals ook ter zitting is besproken is de schematherapie pas in november 2024 begonnen, dus ruim na de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had voor een zorgvuldige heroverweging ook niet hoeven wachten op informatie van PsyQ. Volgens vaste jurisprudentie moet de verzekeringsarts de behandelend sector raadplegen als een behandeling zal worden ingezet en die behandeling een beduidend effect zal hebben op de arbeidsmogelijkheden. In de brief van 9 januari 2024 geeft de psychotherapeut aan dat het in algemene zin lastig is om op voorhand te voorspellen wat het resultaat van de behandeling zal zijn. Het is dus niet zo dat op voorhand een beduidend effect werd verwacht van de behandeling. Daarnaast heeft het eiseres zelf vrij gestaan om medische informatie te overleggen. Dat heeft zij nu in beroep ook gedaan. Zij heeft de resultaten van het SCID-5-P onderzoek van 20 augustus 2024 en 18 september 2024 overgelegd van PsyQ. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarop gereageerd in een aanvullend rapport van 19 december 2024. In dit rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep wat betreft het afzien van een lichamelijk onderzoek ook navolgbaar uitgelegd dat de bewegingsbeperkingen door de primaire verzekeringsarts zijn onderzocht tijdens een spreekuurcontact en dat er tijdens de hoorzitting geen aanwijzingen waren dat er sprake was van ander klachten van het bewegingsapparaat dan ten tijde van dit spreekuurcontact.

De juistheid van de medische beoordeling

15. De verzekeringsarts heeft aangenomen dat er geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Hij heeft uitgelegd dat niet aan de voorwaarden daarvoor is voldaan, omdat eiseres niet terminaal ziek is, niet is opgenomen in een erkende zorginstelling en geen sprake is van bedlegerigheid of een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts ziet wel reden om de duurbelastbaarheid te beperken, vanwege de behandelafspraken in een autonomiegroep een keer per week en de recuperatiebehoefte van de behandeling. Daarnaast is er aanleiding om beperkingen aan te nemen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren en fysiek belastend werk.
15.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 15 februari 2024 de overwegingen van de primaire verzekeringsarts dat geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden onderschreven en in dat verband ook gewezen op de dagelijkse activiteiten van eiseres en de zorg voor haar dochter en vader. Daarnaast is in het rapport uiteengezet dat het medisch feitencomplex is gewijzigd ten opzichte van de primaire beoordeling, waardoor er aanleiding is om per gewijzigde datum in geding van 26 oktober 2023 verdergaande beperkingen aan te nemen voor de duurbelastbaarheid. Door de behandeling is een terugval ontstaan met een toename van depressieve klachten. Onder verwijzing naar de brief van GGZ-centraal van 9 januari 2024 overweegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de toename van klachten en beperkingen ook geobjectiveerd zijn. De toename van klachten past bij een recidividerende depressie en vormt aanleiding volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep om vast te stellen dat eisers tot en met 5 uur per dag kan werken en om een verdergaande urenbeperking van 25 uur per week aan te nemen. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 19 december 2024 gemotiveerd dat de overgelegde informatie geen aanleiding is om op de gewijzigde datum in geding van 26 oktober 2023 en 9 april 2024 terug te komen op het oordeel over de belastbaarheid van eiseres.
15.2.
De verzekeringsartsen van het Uwv hebben, anders dan eiseres vindt, voldoende rekening gehouden met de klachten en beperkingen. Dat zoals eiseres stelt het Uwv haar problematiek bagatelliseert door uit te gaan van een carpaal tunnelsyndroom en een vermoeden van persoonlijkheidsproblematiek, terwijl ook sprake is van een depressieve stoornis volgt de rechtbank niet. Zoals blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 februari 2024 erkent de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat sprake is van een depressieve stoornis op de gewijzigde datum in geding van 26 oktober 2023, door de diagnose zoals die blijkt uit de informatie van de psycholoog en psychiater van GGZ centraal van 9 januari 2024 over te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze informatie ook kenbaar bij de heroverweging betrokken en heeft op basis daarvan een nadere urenbeperking aangenomen. Eiseres heeft ook gewezen op het gebruik van anti-depressiva, maar ook daar was de verzekeringsarts bezwaar en beroep mee bekend. Volgens eiseres is de diagnose ‘psychische stoornis door drugs’ volstrekt misplaatst en onjuist. Behalve het roken van een joint, blijkt dit aldus eiseres niet uit de beschikbare medische informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie daarop in haar rapport van 19 december 2024 aangegeven dat op de datum in geding geen sprake meer was van cannabisgebruik, wat ook wordt bevestigd in de e-mail van de behandelend psycholoog van 11 april 2024 die eiseres heeft overgelegd in beroep. Uit de onderzoeksbevindingen van het persoonlijkheidsonderzoek in augustus en september 2024 wordt alleen gesproken over veelvuldig drugsgebruik in het verleden. Daarom is de diagnose komen te vervallen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is het dus bij nader inzien eens met eiseres. Dit vormt echter geen reden voor twijfel aan de juistheid van de aangenomen klachten en beperkingen. Volgens eiseres lijkt in de diagnose ‘psychische stoornis door drugs’ ten onrechte de oorzaak van de (de rechtbank begrijpt: psychische) problematiek gevonden te worden, maar daarvoor ziet de rechtbank geen aanknopingspunt in de rapporten van de verzekeringsartsen, te meer omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist naast deze diagnose ook de diagnose ‘recidiverende depressieve stoornis’ overneemt, zoals die bleek uit de verkregen medische informatie.
15.3.
Eiseres heeft benoemd dat de geselecteerde functies haar vreemd voorkomen, omdat zij weinig of niet kan focussen, contact en interactie met anderen (klanten of collega’s) lastig is en zij ten tijde van het arbeidsdeskundigen rapport nog volop met haar herstel (therapie) bezig was. Voor zover eiseres daarmee stelt dat de medische beoordeling op deze punten niet klopt, ziet de rechtbank daarvoor geen aanknopingspunt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de FML van 15 februari 2024 onder meer opgenomen dat eiseres alleen kan omgaan met storingen en onderbrekingen en met deadlines en productiepieken zolang dit ook geen wezenlijk onderdeel van de functie vormt (items 1.8.3. en 1.8.4.). Aangenomen is verder dat eisers een conflict met agressieve of onredelijke mensen alleen in telefonisch of schriftelijk contact aankan (item 2.12.5.) en, mede vanwege de behandelingen van eiser, is aangenomen dat eisers tot en met 5 uur per dag (item 6.2.3.) en tot en met 25 uur per week (item 6.3.3.) kan werken. Eiseres heeft geen medische informatie overgelegd, die aanleiding zou kunnen vormen twijfel aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid.

De juistheid van de arbeidsdeskundige beoordeling

16. Voor zover eiseres met haar standpunt zoals in overweging 15.3. weergegeven, bedoelt dat de geselecteerde functies haar belastbaarheid overschrijden volgt de rechtbank haar daarin niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is uitgegaan van de FML van 15 februari 2024 zoals die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank in het rapport van 1 maart 2024 navolgbaar gemotiveerd dat de functies eiseres’ belastbaarheid niet overschrijden. Eiseres heeft dat niet betwist.

Datum van aanzegging van de functies

17. Op grond van artikel 19aa, tweede lid, van de ZW, heeft de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen. Dit wordt ook wel de uitlooptermijn genoemd

18. Uitgangspunt is dat bij de EZWB zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de systematiek van de Wet WIA. Voor wat betreft de te hanteren uitlooptermijn geldt in dat verband dat deze is bedoeld om de verzekerde de gelegenheid te geven zich in te stellen op zijn gewijzigde (financiële) situatie en zich te oriënteren op de arbeidsmarkt om zijn/haar resterende verdiencapaciteit te benutten. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep vangt de uitlooptermijn aan op het moment van aanzeggen van de (nieuw) geselecteerde functies.

19. Volgens eiseres heeft het Uwv onvoldoende gemotiveerd waarom de verlengde uitlooptermijn vóór afloop van de 104 weken eindigde. Eiseres wijst erop dat zij het voornemen tot beëindiging van de ZW-uitkering van 8 maart 2024 niet heeft ontvangen. Daarom zijn volgens haar de functies niet tijdig aangezegd. De rechtbank begrijpt het betoog van eiseres zo dat zij betwist dat de geselecteerde functies zijn aangezegd op 8 maart 2024, omdat zij het voornemen met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 maart 2024 waarin de functies zijn geduid, niet heeft ontvangen, althans pas na het bestreden besluit 2 van 28 maart 2024 heeft ontvangen. Het betoog van eiseres slaagt. Dit legt de rechtbank hierna uit.
19.1.
Vaststaat dat de brief van 8 maart 2024 niet aangetekend is verzonden. Uit vaste rechtspraak volgt dat, nu de ontvangst van het voornemen door eiseres is ontkend, het op de weg van het het Uwv lag om aannemelijk te maken dat het voornemen op het adres van eiseres is ontvangen. Daartoe kan het bestuursorgaan in eerste instantie volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daarvoor is in ieder geval vereist dat het voornemen is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. De verzending van het voornemen is niet aannemelijk geworden, omdat blijkens het verhandelde ter zitting het Uwv geen verzendadministratie heeft bijgehouden. Dit betekent dat de functies zoals genoemd in het arbeidsdeskundig rapport bij het voornemen, niet op 8 maart 2024 zijn aangezegd en dat de uitlooptermijn toen ook niet is gaan lopen. De ZW-uitkering van eiseres is daarom ten onrechte beëindigd op 9 april 2024 (een maand en dag na het voornemen van 8 maart 2024).
19.2.
De vervolgvraag is wanneer de ZW-uitkering wel beëindigd had moeten worden. Voor een ZW-uitkering geldt de maximale uitkeringsduur van 104 weken. Dit betekent dat iemand 104 weken na de eerste arbeidsongeschiktheidsdag geen recht meer op een ZW-uitkering heeft. Er bestaat geen geschil over dat de uitkeringsduur van 104-weken in het geval van eiseres eindigt op 16 april 2024. Aannemelijk is ook dat eiseres in ieder geval niet voor het bestreden besluit 2 van 28 maart 2024 bekend is geraakt met de (inhoud van) de brief van 8 maart 2024 en het arbeidsdeskundig rapport van 1 maart 2024. Als wordt uitgegaan van een aanvang van de uitlooptermijn van een maand en een dag na de datum van 28 maart 2024 van het bestreden besluit 2 dan zou dat al betekenen dat de einddatum van de ZW-uitkering over de maximale uitkeringsduur van 104 weken heen zou gaan. Daarom moet worden geconcludeerd dat eiseres recht heeft op de maximale termijn voor een ZW-uitkering, namelijk tot 17 april 2024. De rechtbank zal het bestreden besluit 2 vernietigen en zelf beslissen dat de ZW-uitkering pas op 17 april 2024 wordt beëindigd.

Geen zienswijzemogelijkheid

20. Met betrekking tot het betoog van eiseres dat zij het voornemen van 8 maart 2024 niet heeft ontvangen en dat zij daardoor niet in de gelegenheid is gesteld om een zienswijze in te dienen overweegt de rechtbank dat naar haar oordeel eiseres hierdoor niet in haar belangen is geschaad. Hiertoe overweegt de rechtbank dat eiseres in beroep de gelegenheid heeft gehad haar standpunt schriftelijk en mondeling toe te lichten, waardoor aannemelijk wordt geacht dat zij door deze schending niet is benadeeld. Voor de rechtbank is er dus geen aanleiding om het bestreden besluit 2 ook op deze grond te vernietigen.

Hoe is de besluitvorming tot stand gekomen?

21. Nadat eiseres op 6 mei 2024 een WIA-uitkering aangevraagd, heeft het Uwv beoordeeld of eiseres per einde wachttijd (17 april 2024) recht heeft op een WIA-uitkering. Het Uwv heeft de aanvraag met het primaire besluit 2 afgewezen, omdat de ZW-uitkering van eiseres voor het einde van de wachttijd van 104 weken is beëindigd. Met de beslissing op bezwaar van 18 september 2024 (het bestreden besluit 2) is het Uwv daarbij gebleven. Het Uwv heeft bij dit besluit gemotiveerd dat de beëindiging van de ZW-uitkering met het bestreden besluit 1 weliswaar gewijzigd is naar een latere datum (9 april 2024), maar dit is nog steeds voor het einde van de wachttijd. Omdat eiseres daardoor de wachttijd juridisch gezien niet heeft volgemaakt, heeft zij geen recht op een WIA-uitkering.

Het beroep van eiseres (samengevat)

22. Eiseres voert aan dat zij belet wordt om een WIA-aanvraag te kunnen doen, omdat de ZW-uitkering (ten onrechte) voor het einde van de wachttijd beëindigd is. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep stelt eiseres dat het Uwv ten onrechte een doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan de beëindiging van de ZW-uitkering bij de vraag of de wachttijd is vervuld.

Wat moet de rechtbank beoordelen?

23. De rechtbank beoordeelt of het Uwv met het bestreden besluit 2 terecht is gebleven bij de weigering om aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen. Dat doet zij aan de hand van wat eiseres in beroep heeft aangevoerd.

Doorlopen wachttijd na eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 20 april 2022

24. Artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA bepaalt dat de verzekerde recht heeft op toekenning van uitkering zodra hij onafgebroken 104 weken arbeidsongeschikt is geweest en na afloop nog arbeidsongeschikt is. Als eerste dag van de arbeidsongeschiktheid geldt de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. Voorts bepaalt het derde lid van dit artikel dat perioden van arbeidsongeschiktheid worden samengeteld als zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen en dat voor het bepalen van het tijdvak van 104 weken steeds in aanmerking worden genomen tijdvakken, gedurende welke aanspraak bestaat op ziekengeld krachtens de ZW. Uit dit samenstel van bepalingen volgt niet dat aan het ontbreken van aanspraak op ziekengeld een zelfstandige, laat staan doorslaggevende, betekenis moet worden toegekend bij de beoordeling in het kader van de Wet WIA of een verzekerde de wachttijd van 104 weken arbeidsongeschiktheid heeft vervuld. De vraag of de wachttijd is vervuld vereist een zelfstandige beoordeling op basis van alle alsdan beschikbare gegevens van medische en andere aard, waarbij eventuele eerdere, tijdens de wachttijd plaatsgevonden hersteldverklaringen, betrokken (kunnen) worden.
24.1.
In artikel 23, vijfde lid, van de Wet WIA wordt op deze hoofdregel een uitzondering geformuleerd. Dit artikellid bepaalt dat perioden waarin geen recht op ziekengeld bestond op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, niet in aanmerking worden genomen voor het bepalen van de wachttijd. Dit betekent dat de zelfstandige beoordeling van de vraag of de wachttijd is volgemaakt achterwege kan blijven als een betrokkene met toepassing van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, geen recht heeft op ziekengeld. Perioden waarin na toepassing van dit artikel geen recht op ziekengeld bestaat, tellen op grond van artikel 23, vijfde lid, van de Wet WIA immers niet mee voor de wachttijd.

25. Het Uwv heeft de afwijzing van de WIA-uitkering in het bestreden besluit 2 gebaseerd op de omstandigheid dat de ZW-uitkering 9 april 2024 is beëindigd. Op grond van dat wat de rechtbank onder 19.2. overwogen heeft, moet worden geoordeeld dat eiseres gerekend vanaf de eerste ziektedag van 20 april 2022 de wachttijd van artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA heeft volgemaakt. Eiseres heeft immers tot het einde van de wachttijd recht op een ZW-uitkering. De uitzonderingsregeling van artikel 23, vijfde lid van de Wet WIA doet zich daarom niet voor. Dit betekent dat het Uwv ten onrechte geen zelfstandige beoordeling naar het vervullen van de wachttijd van 104 weken heeft verricht. Daarom berust het bestreden besluit 2 op dit punt niet op een deugdelijke motivering zoals artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist. Daarom komt het bestreden besluit 2 voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten, omdat als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan een besluit met gelijke uitkomst zou zijn genomen. Met de genoemde FML van 15 februari 2024 en geduide functies heeft het Uwv geconcludeerd dat eiseres per 26 oktober 2023 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. In beroep het Uwv gemotiveerd dat dit ook per 9 april 2024 zo is. Dit volgt uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 december 2024. Het Uwv heeft daarmee voldoende gemotiveerd dat eiseres per 17 april 2024 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het is niet gebleken en ook niet gesteld dat die medische en arbeidsdeskundige beoordeling niet meer actueel is op 17 april 2024. Gelet hierop heeft het Uwv terecht geweigerd aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen.

Ziektewet

26. Het Uwv heeft ten onrechte de ZW-uitkering beëindigd per 9 april 2024. Dit maakt dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit 1 vernietigd zal worden. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en bepaalt dat de ZW-uitkering niet per 9 april 2024 maar per 17 april 2024 beëindigd wordt.

WIA

27. Het Uwv heeft ten onrechte geen zelfstandige beoordeling naar het vervullen van de wachttijd van 104 weken verricht, omdat de ZW-uitkering ten onrechte voor het einde van de wachttijd is beëindigd. Dit maakt dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit 1 vernietigd zal worden. De rechtbank laat de rechtsgevolgen in stand, omdat als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan een besluit met gelijke uitkomst zou zijn genomen.

Proceskosten en griffierecht

28. Omdat de beroepen gegrond zijn moet het Uwv het griffierecht aan eiseres vergoeden (per zaak € 51,-) en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het Uwv moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt per zaak € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseres in beide zaken een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Dit betekent dat het Uwv in totaal dus € 3.624,- aan proceskosten moet vergoeden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

De rechtbank:

UTR 24/3375

- verklaart beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit 1;

- bepaalt dat de ZW-uitkering per 17 april 2024 wordt beëindigd en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;

- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden;

- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres;

UTR 24/6669

- verklaart beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit 2;

- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 2 in stand blijven;

- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden;

- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.

Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2025.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:104.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 2 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1306.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 7 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1644 en van 7 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:946.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 31 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:389.

Artikel 29, vijfde lid van de ZW.

De uitspraken van 26 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3938 en 26 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2953

Zie naast ECLI:NL:CRVB:2014:3938 en ECLI:NL:CRVB:2018:2953, bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 13 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2403

Zie de uitspraak van de Raad van 29 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1072.

Artikel delen