Menu

Filter op
content
PONT Data&Privacy

0

ECLI:NL:RBNHO:2023:8333

23 August 2023

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

proces-verbaal mondelinge uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind

Zittingsplaats Alkmaar

zaaknummer / rolnummer: C/15/340006 / KG ZA 23-254

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 augustus 2023

in de zaak van

[eiser 1]

,

2. [eiser 2],

3. [eiser 3],

wonend te [woonplaats] ,

eisers,

advocaat: mr. J. Koekkoek en mr. J.J. Dijkman te Haarlem,

tegen

[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2],

wonend te [woonplaats] ,

advocaat: mr. D.W. Giltay Veth te Haarlem,

[gedaagde 3] ,

wonend te [woonplaats] ,

gedaagden,

advocaat: mr. J.J. van der Meulen te Joure.

Partijen worden hierna (ook) aangeduid als [B] , [R] ., [W] . en [J] .

De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.

Tegenwoordig zijn mr. L.J. Saarloos, voorzieningenrechter, en mr. N. Bakker, griffier.

Na uitroeping van de zaak verschijnen [B] en [R] , bijgestaan door mrs. Koekkoek en Dijkman voornoemd, en [W] , bijgestaan door mr. Giltay Veth voornoemd, en [J] , bijgestaan door mr. Van der Meulen voornoemd.

Partijen hebben hun standpunten nader uiteengezet, mede aan de hand van pleitnotities die zij hebben overgelegd.

De zitting is geschorst voor overleg tussen partijen. Na hervatting delen partijen mee dat zij geen overeenstemming hebben bereikt. Vervolgens hebben partijen nog op elkaars standpunten gereageerd.

De zitting is vervolgens opnieuw geschorst voor beraad van de voorzieningenrechter. Hierna heeft de voorzieningenrechter medegedeeld dat hij mondeling uitspraak zal doen.

De voorzieningenrechter wijst het volgende vonnis.

MONDELING VONNIS

Voorafgaande aan de beslissing heeft de voorzieningenrechter het volgende opgemerkt.

[B] heeft als productie 30 een “Logboek gebruik haven en pier [woonplaats] seizoen 2023” in het geding gebracht. De ondertitel daarvan luidt: “je staat ermee op en je gaat ermee naar bed”. [B] heeft in dit logboek met tientallen foto’s de positie van de boot [C] van [J] vastgelegd op verschillende dagen en tijdstippen. Omdat de foto’s zijn genomen vanaf het perceel van [B] richting het perceel van [W] ., is daarbij dus ook het erf en de woning van [W] . veelal zichtbaar. Dat levert in de omstandigheden van dit geval een onaanvaardbare inbreuk op op de privacy van [W] .

De gronden van de beslissing

1.1. [B] en [R] . vorderen onder 1) en 2) van de dagvaarding dat de voorzieningenrechter [W] . en [J] zal verbieden om de haven op enige andere wijze te (laten) gebruiken dan is bepaald in de akte van 15 december 1970 en, voor zover [W] . en [J] een erfdienstbaarheid hebben verkregen om aan te meren in de doorvaarthaven (het gedeelte voorin de haven), dat de voorzieningenrechter hen zal verbieden om die erfdienstbaarheid uit te oefenen. Beide partijen hebben de juiste maatstaf aangehaald om deze vordering te beoordelen. Voor toewijzing van deze vordering in kort geding is vereist dat de aan de vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat de vordering in de bodemprocedure zal worden toegewezen. Beide partijen hebben uitvoerig en onderbouwd uiteengezet hoe de vermelde akte uitgelegd moet worden. Gelet op de stellingen van partijen acht de voorzieningenrechter het ongewis wat de bodemrechter op dit onderdeel zal beslissen. Daarom wijst de voorzieningenrechter deze vorderingen af.

Onder punt 4) van de dagvaarding vorderen [B] en [R] . dat de voorzieningenrechter [W] en [J] zal verbieden om de pier op enigerlei wijze te (laten) betreden en/of te (laten) gebruiken.

Ook deze vordering wijst de voorzieningenrechter af. [B] en [R] . hebben in de dagvaarding niets gesteld over het gebruik van de pier. Daarmee hebben [B] en [R] . hun vordering in het geheel niet onderbouwd. Pas tijdens de tweede termijn ter zitting hebben zij hierover kort iets opgemerkt. Dat is in strijd met de goede procesorde, omdat de wederpartij en de voorzieningenrechter daarop onvoldoende kunnen reageren.

1.3.De vordering onder punt 5) van de dagvaarding, inhoudende dat de voorzieningen-rechter [W] . en [J] zal verbieden het perceel van [R] . te betreden, wordt ook afgewezen. [R] . hebben op dit punt onvoldoende onderbouwd dat [W] of [J] het perceel onrechtmatig hebben betreden.

1.4.Onder punt 7) van de dagvaarding vorderen [B] en [R] . betaling van een voorschot van € 25.000,- op een schadevergoeding wegens gederfd woongenot. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is een grote mate van terughoudendheid op zijn plaats. Het is maar zeer de vraag of er aan de zijde van [B] en [R] financiële schade is of wordt geleden als gevolg van het aanmeren van de [C] in de doorvaarthaven. In ieder geval is onvoldoende aannemelijk dat een bodemrechter een schade zal toewijzen in de orde van grootte als [B] en [R] stellen. Deze vordering wordt daarom ook afgewezen.

Onder punt 3) van de dagvaarding vorderen [B] en [R] . subsidiair dat de voorzieningenrechter zal bepalen dat [W] . en [J] maximaal één boot mogen afmeren aan de eigen oever in het voorste deel van de haven gedurende maximaal 15 minuten, op straffe van verbeurte van een dwangsom.

Zoals de voorzieningenrechter hiervoor heeft overwogen is het ongewis wat de bodemrechter over de uitleg van de akten zal beslissen. Maar in kort geding kan de voorzieningenrechter na een belangenafweging een ordemaatregel treffen in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure. De voorzieningenrechter overweegt dat [B] en [R] . belang bij hun vordering hebben omdat de [C] hun uitzicht belemmert, hoe gering ook. Vast staat dat de [C] in het voorste deel van de haven in ieder geval in de weg ligt voor andere boten die er langs willen varen. Of dat ook daadwerkelijk gevaar oplevert, laat de voorzieningenrechter in het midden. Ten slotte blijkt dat het aldaar afmeren van de [C] een bron van irritatie tussen partijen vormt.

[J] stelt dat hij belang heeft bij het afmeren van de [C] in het voorste deel van de haven, omdat het aanmeren aan de steiger in de insteekhaven achterin voor hem lastig is omdat hij daar problemen heeft met manoeuvreren.

De afweging van deze belangen valt uit in het nadeel van [J] . Het is voor hem mogelijk om de [C] achterin de haven aan te meren en ook kan [J] de [C] afmeren aan de steiger die gelegen is in het meer aan de voorkant van zijn perceel.

De voorzieningenrechter zal de vordering van [B] en [R] . gedeeltelijk toewijzen. Het zal [J] en ook [W] . worden verboden om tussen zonsondergang en zonsopgang een boot aan de eigen oever in het voorste deel van de haven aan te meren, of aangemeerd te laten liggen. Dit verbod geldt met onmiddellijke ingang. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om een dwangsom te bepalen, die zal worden gematigd en gemaximeerd.

1.6. [B] en [R] . zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten. [W] . en [J] hebben gevorderd dat [B] en [R] . worden veroordeeld in de volledige gemaakte proceskosten, maar daarvoor ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding.

De beslissing

De voorzieningenrechter:

2.1.verbiedt [W] . en [J] met ingang van heden om aan de eigen oever in het voorste deel van de haven (de doorvaarthaven) een boot aan te meren of aangemeerd te laten liggen, vanaf zonsondergang tot en met zonsopgang, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per overtreding met een maximum van € 25.000,-;

2.2.veroordeelt [B] en [R] . in de proceskosten, tot heden aan de zijde van [W] . begroot op € 1.301,- aan griffierecht en op € 1.619,- aan salaris advocaat;

2.3.veroordeelt [B] en [R] . in de proceskosten, tot heden aan de zijde van [J] begroot op € 1.301,- aan griffierecht en op € 1.619,- aan salaris advocaat;

2.4.wijst het meer of anders gevorderde af.

Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. L.J. Saarloos en op 17 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken.

Artikel delen