Menu

Filter op
content
PONT Data&Privacy

0

ECLI:NL:RBNHO:2025:2824

Huurrecht, medehuurderschap 7:267 BW. Niet gebleken van duurzame huishouding. Daarnaast is financiele verwevenheid onvoldoende vast komen te staan.

Rechtbank Noord-Holland 26 March 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBNHO:2025:2824 text/xml public 2025-03-26T17:00:23 2025-03-17 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Noord-Holland 2025-03-19 11512026 CV EXPL 25-532 Uitspraak Bodemzaak NL Haarlem Civiel recht; Verbintenissenrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNHO:2025:2824 text/html public 2025-03-24T09:19:27 2025-03-26 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBNHO:2025:2824 Rechtbank Noord-Holland , 19-03-2025 / 11512026 CV EXPL 25-532
Huurrecht, medehuurderschap 7:267 BW. Niet gebleken van duurzame huishouding. Daarnaast is financiele verwevenheid onvoldoende vast komen te staan.

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Haarlem

Zaaknummer: 11512026 CV EXPL 25-532

Vonnis van 19 maart 2025

in de zaak van
<nr>1</nr> [eiser 1], <?linebreak?>2. [eiser 2],
beiden wonende te [plaats],

eisende partijen,

hierna samen te noemen: vader, zoon en gezamenlijk [eisers],

gemachtigde: [gemachtigde],

tegen

STICHTING PRÉ WONEN,

gevestigd te Velserbroek,

gedaagde partij,

hierna te noemen: Pré Wonen,

gemachtigde: Van der Hoeden / Mulder Gerechtsdeurwaarders en Juristen.
<nr>1</nr>De procedure 1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding- de conclusie van antwoord

- de mondelinge behandeling van 21 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt

- de pleitnota van [eisers]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
<nr>2</nr>De feiten 2.1.
Vader huurt sinds 26 april 1996 van Pré Wonen de woning aan het adres [adres] te [plaats] (verder: het gehuurde). Zoon is sinds 15 juli 2021 ingeschreven op het adres van het gehuurde en is thans 32 jaar oud.
2.2.
Zoon is sinds 5 juli 2014 ingeschreven als woningzoekende.
2.3.
Zoon heeft diabetes type 1. Vader heeft in 2009 een tia gehad.
2.4.
[eisers] heeft herhaaldelijk aan Pré Wonen verzocht om zoon het medehuurderschap te verlenen, op welk verzoek Pré Wonen afwijzend heeft gereageerd.
<nr>3</nr>Het geschil 3.1.
[eisers] vordert te bepalen dat zoon medehuurder zal zijn van het gehuurde. [eisers] voert aan dat voldaan wordt aan de vereisten van artikel 7:267 BW. Zo heeft zoon zijn hoofdverblijf in het gehuurde en voeren vader en zoon een duurzame gemeenschappelijke huishouding door, onder andere, huishoudelijke taken samen uit te voeren en de kosten te delen. Ook hebben zij fysiek en emotioneel een wederzijdse afhankelijkheid.
3.2.
Pré Wonen betwist dat zoon zijn hoofdverblijf heeft in het gehuurde en dat hij voldoende financiële waarborg kan bieden. Verder betwist Pré Wonen dat sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. [eisers] heeft niet aan zijn verzwaarde motiveringsplicht voldaan.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
<nr>4</nr>De beoordeling 4.1.
Een verzoek om medehuurder te worden kan alleen worden afgewezen als: I) de samenwoner niet gedurende twee jaar zijn hoofdverblijf heeft en geen sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, II) blijkt dat de vordering kennelijk slechts de strekking de samenwoner de positie van huurder te verschaffen of III) de samenwoner vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor betaling van de huur.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding moeten alle omstandigheden van het geval in onderlinge verband worden gewaardeerd. Daarbij moet gedacht worden aan het feitelijk gebruik van de woning door de huurder en de medebewoner en de omstandigheid dat zij al dan niet (1) gezamenlijk voorzien in de kosten van de huisvesting en/of de kosten van levensonderhoud, (2) gezamenlijk (of op grond van een afgesproken verdeling) huishoudelijke taken verrichten, (3) gezamenlijk de maaltijden bereiden en gebruiken, (4) gezamenlijk invulling geven aan vrije tijd en (5) gezamenlijk deelnemen aan het sociaal verkeer. Op [eisers] rust de zogeheten verzwaarde stelplicht hieromtrent.
4.3.
Omdat het hier gaat om een vader en zijn volwassen zoon, geldt verder nog als uitgangspunt dat kinderen in principe “uitvliegen”. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan het samenleven van een kind en een ouder na het zelfstandig worden van het kind worden aangemerkt als een blijvende samenwoning met een gemeenschappelijke huishouding.

Als een volwassen kind dat, na te zijn uitgevlogen, terugkeert naar de ouderlijke woning (een zogeheten ‘terugkeerder’) kan mogelijk wel sprake zijn van een duurzame en juist niet van een aflopende (tijdelijke) gemeenschappelijke huishouding. Van belang is dan welke intenties een kind had bij het terugkeren. Ook kan betekenis toekomen aan het ontbreken van wederkerigheid in de relatie tussen ouder en kind.
4.4.
De kantonrechter oordeelt dat in het licht van het hiervoor genoemde toetsingskader, onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat de samenwoning tussen vader en zoon moet worden aangemerkt als een duurzame gemeenschappelijke huishouding in de zin van de wet. Zoon is (pas) 32 jaar oud en woont nu (pas) drie jaar bij vader. Zoon was, nadat hij het ouderlijk huis had verlaten, zelfstandig gaan samenwonen met zijn stiefbroer, maar dit is geen succes geworden. Vader heeft vervolgens onderdak geboden aan zoon omdat hij dreigde dakloos te worden. Zoon kwam immers nog niet in aanmerking voor een sociale huurwoning wegens de lange wachtlijsten. Dat de gezondheid van vader dan wel zoon enig rol speelde bij de samenwoning is niet met enig stuk onderbouwd, zodat niet aannemelijk is dat zoon door zijn diabetes, of vader door zijn tia, niet in staat is om zelfstandig te wonen. Zoon is ook nog (steeds) ingeschreven als woningzoekende. Dat vader en zoon de intentie hadden en hebben om duurzaam samen te leven, is daarom onvoldoende komen vast te staan.
4.5.
De gestelde gemeenschappelijkheid van de huishouding is verder onvoldoende uit de verf gekomen, vooral als het gaat om de financiële verwevenheid. Zo is onvoldoende inzicht verschaft in de gezamenlijke inkomens, de totale kosten en de mate waarin of afspraken over hoe door vader en zoon wordt bijgedragen in de kosten. Het hebben van een gezamenlijke rekening of de enkele toelichting dat en waarom bepaalde abonnementen op naam van vader dan wel op naam van zoon staan, is hiervoor onvoldoende. Ook zijn de betalingen in de bankafschriften te beperkt van omvang om te kunnen concluderen dat sprake is van kosten voor het gemeenschappelijk huishouden.
4.6.
Gelet op het voorgaande is niet voldaan aan de vereisten voor toekenning van medehuurderschap zodat de daartoe strekkende vordering zal worden afgewezen. De vragen of zoon daadwerkelijk zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft en of hij voldoende financiële waarborgen zou bieden, behoeven bij deze stand van zaken geen bespreking meer.
4.7.
[eisers] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Pré Wonen worden begroot op:

- salaris gemachtigde



164,00

(2 punten × € 82,00)

- nakosten



41,00

(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)

Totaal



205,00
<nr>5</nr>De beslissing
De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 205,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als vader, zoon en gezamenlijk [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2025.

artikel 7:267 BW

ECLI:NL:HR:1993:ZC0838

ECLI:NL:HR:2006:AU6932

ECLI:NL:HR:2014:93

ECLI:NL:HR:2006:AU6932

Artikel delen