Strafrecht
Zittingsplaats Assen
parketnummer : 18-197241-21
raadkamernummer : 21-013912
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats],
wonende op het adres [adres],
hierna te noemen: de verzoeker.
Advocaat: mr. P.R. Logemann, advocaat te Leeuwarden.
Bij onherroepelijk vonnis van 4 augustus 2021 is verzoeker in de onderhavige strafzaak vrijgesproken voor feit 1 en is ten aanzien van feit 2 een schuldverklaring zonder oplegging van straf uitgesproken.
Op 7 september 2021 is ter griffie van deze rechtbank een verzoek ingekomen strekkende tot een vergoeding van:
schade geleden als gevolg van inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis tot een bedrag van € 1.390,-
de kosten voor het opstellen en het indienen van dit verzoek tot een bedrag van € 340,-, te vermeerderen in geval van een behandeling ter zitting.
De rechtbank heeft kennis genomen van het verzoekschrift en het standpunt van de officier van justitie d.d. 11 oktober 2021.
Het verzoekschrift is behandeld ter openbare zitting van de raadkamer van 18 januari 2023. Daarbij zijn verzoeker, de advocaat van verzoeker en de officier van justitie, mr. B. Broerse gehoord.
De officier van justitie heeft zich ter zitting – anders dan in het schriftelijke standpunt van het Openbaar Ministerie – op het standpunt gesteld dat hij zich voor kan stellen dat de rechtbank overgaat tot het toekennen van een vergoeding.
In het onderhavige geval doet zich de vraag voor of verzoeker aanspraak maakt op een schadevergoeding nu toepassing is gegeven aan art. 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Anders dan in art. 530 Sv, wordt in art. 533 Sv – waar onderhavig verzoek op gegrond is – art. 9a Sr niet expliciet genoemd. In haar arrest van 22 september 2015n
ECLI:NL:HR:2015:2757.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, anders dan gesteld door de raadsman, de voorlopige hechtenis niet alleen zag op het feit waarvoor verzoeker is vrijgesproken, maar ook op het feit ten aanzien waarvan art. 9a is toegepast zodat de argumentatie van de advocaat met betrekking tot het splitsen van de feiten niet opgaat. Die argumentatie was echter ook niet opgegaan in het geval verzoeker enkel in voorlopige hechtenis gesteld was geweest voor het feit waarvoor hij is vrijgesproken. De feiten stonden immers op één dagvaarding – sterker nog, maakten deel uit van hetzelfde feitencomplex – en vormden derhalve tezamen ‘de zaak’ in de zin van art. 533 Sv. En in ‘de zaak’ is toepassing gegeven aan art. 9a Sr. Ook in die situatie had verzoeker derhalve geen aanspraak gemaakt op schadevergoeding.
Gelet op vorenstaande zal het verzoek worden afgewezen.
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. F. Sieders, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L. Lamers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2023.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.