RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/3483
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
(gemachtigde: S.S. Wiltjer - Rienstra).
1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres tegen het besluit van het Uwv van 23 augustus 2022. In dat besluit heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen de brief van 13 april 2022 niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.
2. Op 20 maart 2022 heeft eiseres het Uwv een brief gestuurd. Hierin geeft eiseres – onder meer en samengevat – aan dat helder en duidelijk is dat zij ziek uit dienst is gegaan, dat de werkgever een ziek uitdienstmelding heeft gedaan en dat zij er niet op is gewezen dat zij een uitkering op grond van de Ziektewet kon aanvragen.
2.1.Bij brief van 13 april 2022 heeft het Uwv aan eiseres medegedeeld dat zij de melding van eiseres van 20 maart 2022 niet in behandeling kan nemen, omdat een aanvraag voor een WW-uitkering online moet worden gedaan. Hierbij heeft het Uwv aangegeven dat zonder een aanvraag de WW-uitkering niet kan worden beoordeeld. Na ontvangst van de WW-aanvraag zal worden beoordeeld of eiseres recht heeft op een WW-uitkering. Tegen deze brief heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2.2.Bij besluit van 23 augustus 2022 heeft het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe heeft het Uwv aangegeven dat de brief waartegen eiseres bezwaar heeft gemaakt geen besluit is. Dit is, aldus het Uwv, een informatieve brief waarin verzocht wordt om de aanvraag voor een WW-uitkering online te doen. Eiseres heeft de aanvraag per brief gedaan zodat de aanvraag niet in behandeling kan worden genomen.
3. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres nog belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van haar beroep. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
4. Het procesbelang is het belang dat eiseres heeft bij de uitkomst van de procedure, dus wat zij met haar beroep wil en kan bereiken. De uitkomst van het beroep moet voor eiseres feitelijke betekenis hebben. Een uitsluitend formeel of principieel belang is niet voldoende voor het aannemen van procesbelang. Wel kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.n
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 6 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:769
5. Ter zitting is het procesbelang met partijen besproken. Eiseres betoogt dat zij wel procesbelang heeft. Hiertoe heeft eiseres aangegeven dat het Uwv het formele recht aan de kant zet en dat er formele rechten en plichten zijn geschonden. De gemachtigde van eiseres heeft er hierbij op gewezen dat het hem, ondanks dat hij hiertoe een machtiging heeft, niet is gelukt om via de DigiD van eiseres een aanvraag voor een WW-uitkering in te dienen en dat hij daarom de aanvraag van 20 maart 2022 per post heeft ingediend.
5.1.De rechtbank stelt vast dat de onderhavige beroepsprocedure betrekking heeft op de aanvraag van eiseres van 20 maart 2022. Ter zitting heeft het Uwv, onbetwist, verklaard dat zij deze aanvraag als een aanvraag voor een WW-uitkering per 1 oktober 2020 heeft aangemerkt. Eiseres heeft de aanvraag van 20 maart 2022 per post bij het Uwv ingediend omdat het indienen met DigiD niet slaagde.
5.2.Vervolgens stelt de rechtbank vast dat eiseres op 20 april 2022, via DigiD, alsnog een aanvraag voor een WW-uitkering heeft ingediend. Hierin heeft eiseres aangegeven dat zij vanaf 1 oktober 2020 werkloos is. Deze aanvraag is bij besluit van 26 april 2022 afgewezen. Het door eiseres tegen dit besluit ingediende bezwaar is bij besluit van 23 augustus 2022 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij deze rechtbank. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder het nummer LEE 22/3477.
5.3.Naar het oordeel van de rechtbank kan de onderhavige beroepsprocedure, die zoals hierboven vastgesteld betrekking heeft op het besluit van 23 augustus 2022 waarin het bezwaar tegen de brief van 13 april 2022 niet-ontvankelijk is verklaard, voor eiseres geen feitelijke betekenis hebben. Hiertoe overweegt de rechtbank dat eiseres met de onderhavige beroepsprocedure uitsluitend kan bereiken dat de aanvraag van 20 maart 2022 om een WW-uitkering te ontvangen met ingang van 1 oktober 2020 alsnog in behandeling wordt genomen. Eiseres heeft dit resultaat echter al bereikt nu zij op 20 april 2022 per DigiD een aanvraag voor een WW-uitkering per 1 oktober 2020 heeft ingediend. Het Uwv heeft op deze aanvraag ook beslist. Nu in beide procedures een aanvraag voor een WW-uitkering per 1 oktober 2020 aan de orde is oordeelt de rechtbank dat eiseres geen belang meer heeft bij de uitkomst van de onderhavige beroepsprocedure. Het door eiseres ingenomen standpunt dat haar procesbelang erin is gelegen dat het Uwv formele rechten en plichten schendt is een principiële kwestie en levert, naar het oordeel van de rechtbank, geen procesbelang op. Ook overigens heeft eiseres niets aangevoerd wat moet leiden tot het oordeel dat zij belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep.
5.4.Gelet op het bovenstaande kan deze beroepsprocedure voor eiseres feitelijk geen betekenis hebben zodat de rechtbank oordeelt dat eiseres geen procesbelang heeft bij een beoordeling van haar beroep. De rechtbank komt aan de bespreking van de overige beroepsgronden niet toe.
6. Het bovenstaande betekent dat het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.A. Jonkers-Vellinga, rechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2023.
griffier |
rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.