Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71.323333.21 (P)
Datum vonnis: 25 april 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats] (Iran),
wonende aan [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 april 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.F. Hoekstra en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. A.W. Syrier, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.
De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 11 april 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: alleen of samen met anderen, internationale rijbewijzen vervalste en ter beschikking stelde aan derden en/of vervalste internationale rijbewijzen voorhanden had of afleverde,
in de periode 1 september 2020 tot en met 1 juni 2021;
feit 2: een identiteitskaart en rijbewijs voorhanden had, bestemd voor het vervalsen van reisdocumenten op 11 februari 2021;
feit 3: een boksbeugel voorhanden had op 11 februari 2021.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 september 2020 tot en met
1 juni 2021 te Utrecht en/of Amsterdam en/of Rosmalen en/of 's-Hertogenbosch,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
één of meer reisdocumenten en/of identiteitsbewijzen als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de Identificatieplicht, te weten
Een internationaal rijbewijs op naam van [naam 1] , en/of
Een internationaal rijbewijs op naam van [naam 2] , en/of
Een internationaal rijbewijs op naam van [naam 3] ,
valselijk heeft opgemaakt of vervalst dan wel ter beschikking heeft gesteld van een
derde, te weten [naam 1] , en/of [naam 2] , en/of [naam 3]
, met het oogmerk dat reisdocument en/of
identiteitsbewijs door die derde te doen gebruiken als ware het aan die derde verstrekt.
En/of
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 september 2020 tot en met 1
juni 2021 te Utrecht en/of Amsterdam en/of Rosmalen en/of 's-Hertogenbosch, althans
in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
een reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van
artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten
Een internationaal rijbewijs op naam van [naam 1] , en/of
Een internationaal rijbewijs op naam van [naam 2] , en/of
Een internationaal rijbewijs op naam van [naam 3] ,
waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en)
vermoeden dat deze vals of vervalst was, heeft/hebben afgeleverd en/of voorhanden
heeft/hebben gehad.
2.
hij op of omstreeks 11 februari 2021 te Utrecht en/of Amsterdam, althans in Nederland,
stoffen, en/of voorwerpen en/of gegevens, te weten
een Nederlands identiteitsbewijs op naam van [naam 4] ,
een Nederlands rijbewijs op naam van [naam 4] ,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen
van een in artikel 231, eerste lid, Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf, namelijk
het valselijk opmaken of vervalsen van (een) reisdocument(en), danwel (een) aan hem
of een ander verstrekt(e) reisdocument(en) ter beschikking stellen van (een) derde(n)
met het oogmerk het door deze te doen gebruiken als ware het aan hem/hen verstrekt.
3.
hij op of omstreeks 11 februari 2021 te Utrecht, althans in Nederland, een wapen van
categorie I, onder 3, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de feiten 1 tot en met 3 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De officier van justitie stelt dat een internationaal rijbewijs onder artikel 231 Wetboek van Strafrecht (Sr) valt en verwijst naar een arrest van de Hoge Raad van 24 januari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:64) en de daarin genoemde Kamerstukken.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt verdachte van de feiten 1 en 2 vrij te spreken.
De raadsman voert ten aanzien van feit 1 aan dat een internationaal rijbewijs geen document is in de zin van artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht (WID) of artikel 231 Sr. Het arrest waar de officier van justitie naar verwijst, gaat over een Sloveens rijbewijs, niet over een internationaal rijbewijs. Het arrest gaat daarom in deze zaak niet op.
Voor feit 2 geldt volgens de raadsman dat het rijbewijs en de identiteitskaart niet geschikt waren voor het vervalsen van reisdocumenten. Verdachte had deze documenten weliswaar voorhanden, maar deze waren niet bestemd voor het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 231 Sr.
De raadsman refereert zich ten aanzien van feit 3 aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat een internationaal rijbewijs geen document is in de zin van artikel 1 van de WID of artikel 231 Sr. Uit de beschrijving van artikel 1, lid 1 onder 3 WID volgt niet dat een internationaal rijbewijs (een vertaling van het nationale rijbewijs dat, in combinatie met dat nationale rijbewijs, nodig is in bepaalde landen buiten de EU om aan het verkeer te kunnen deelnemen) onder de bij wet aangewezen documenten valt. Dit volgt ook niet uit ECLI:NL:HR:2017:64 en de daarin genoemde Kamerstukken.. Doorslaggevend in dat arrest was immers dat Slovenië sinds 1 mei 2004 lid is van de Europese Unie en een Sloveens rijbewijs derhalve (in principe) is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen. Door te oordelen dat een Sloveens rijbewijs niet is een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, gaf het hof dan ook een onjuiste, te beperkte, uitleg van artikel 231 Sr. Uit dit arrest volgt derhalve, anders dat de officier heeft gesteld, niet dat een internationaal rijbewijs een document is als bedoeld in artikel 231 Sr. De rechtbank acht daarom niet bewezen wat onder 1 aan verdachte ten laste is gelegd en zal hem daarvan vrijspreken. Dat betekent overigens niet dat het bezit van een vals of vervals rijbewijs niet strafbaar is, maar het valt niet onder de ten laste gelegde strafbepaling.
Feit 2
Uit het dossier en de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd, volgt dat hij het rijbewijs en de identiteitskaart van [naam 4] , die tijdens de doorzoeking op 11 februari 2021 bij hem zijn aangetroffen, reeds enige maanden voorhanden had.n
Het proces-verbaal van het vierde verhoor van verdachte, pagina’s 857 tot en met 859
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.
Feit 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen. De rechtbank zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit:
het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, pagina’s 279, 280;
het proces-verbaal van bevindingen categorisering boksbeugel, pagina 3452;
het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina’s 853, 854.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 februari 2021 te Utrecht, een wapen van categorie I, onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De rechtbank heeft de passage “van de Wet wapens en munitie” aan de bewezenverklaring toegevoegd. De rechtbank is van oordeel dat voor de verdediging voldoende duidelijk was dat het een overtreding van de Wet wapens en munitie betrof en oordeelt dat verdachte door de toevoeging niet geschaad is in zijn verdediging.
Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 55 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 3
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert bij een bewezenverklaring voor alle feiten verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt voor feit 3 een geldboete op te leggen.
7.3 De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een boksbeugel, terwijl hij wist dat het verboden was om deze in bezit te hebben.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 13 maart 2023, waaruit volgt dat verdachte in 2008 een werkstraf opgelegd heeft gekregen voor het overtreden van de Wet wapens en munitie. Omdat deze veroordeling dateert van vijftien jaar geleden, zal de rechtbank deze omstandigheid niet als strafverzwarend meetellen.
De rechtbank acht, overeenkomstig de oriëntatiepunten van de LOVS, een geldboete van tweehonderd euro passend en geboden.
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23 en 24c Sr.
De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1, het misdrijf: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van een geldboete van € 200,-- (zegge: tweehonderd euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van zes dagen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht op de geldboete in mindering zal worden gebracht, waarbij als maatstaf geldt vijftig euro per dag aftrek.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M.J.A.L. Beljaars en
mr. R. ter Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.W. van den Bosch als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.