RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3425 VEROR
(gemachtigden: mr. J.B. de Meester en divisiemanager [naam divisiemanager] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen, verweerder
(gemachtigden: mr. P.C. Adriaanse, [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beëindiging van de subsidie per 1 januari 2023.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigden van eiseres en de gemachtigden van het college.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om te onderzoeken of partijen tot een minnelijke regeling konden komen. Partijen hebben schriftelijk laten weten dat zij geen schikking hebben bereikt.
Op 30 maart 2023 is het onderzoek gesloten. De uitspraaktermijn is met zes weken verlengd.
Feiten
2. Eiseres verzorgt sinds 30 jaar de maatschappelijke dienstverlening in de gemeente Vlissingen. Zij ontvangt jaarlijks een subsidiebedrag van het college.
Op 23 juli 2021 heeft het college eiseres medegedeeld dat hij voornemens is om de jaarlijkse subsidie aan eiseres per 2023 te beëindigen. Eiseres heeft hierop een zienswijze ingediend.
Met het besluit van 21 december 2021 (primair besluit) heeft het college aan eiseres medegedeeld dat de subsidie aan eiseres van € 1.193.309,- wordt beëindigd met ingang van 1 januari 2023. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Op 10 maart 2022 heeft een hoorzitting ten overstaan van de Commissie bezwaarschriften plaatsgevonden. Deze Commissie heeft het college geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren. Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar - onder verwijzing naar het advies van de Commissie bezwaarschriften - ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit tijdig beroep ingesteld.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3.1De rechtbank beoordeelt de beëindiging van de subsidie aan eiseres met ingang van 1 januari 2023. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.2De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. bevoegdheid van de bestuursrechter
Standpunt eiseres
4.1Eiseres wijst erop dat zij al gedurende 30 jaar in opdracht van de gemeente Vlissingen werkzaamheden uitvoert, bestaande uit het verzorgen van maatschappelijk werk voor de inwoners van de gemeente. Eiseres heeft zich verplicht de werkzaamheden uit te voeren en ontvangt hiervoor een vergoeding. Daarmee is sprake van een civielrechtelijke duurovereenkomst (overeenkomst van opdracht) en een inkooprelatie. De wetgever heeft beoogd om opdrachten waarbij de overheid de marktprijs betaalt, buiten het subsidiebegrip te houden. Eiseres stelt zich daarom primair op het standpunt dat het civiele recht van toepassing is. De bestuursrechter zal eiseres niet-ontvankelijk moeten verklaren in het beroep, zodat eiseres haar rechten in een toekomstige civiele procedure, inclusief aansprakelijkstelling voor de geleden schade, veilig kan stellen.
Standpunt college
Volgens het college heeft eiseres haar standpunt dat de bestuursrechter niet bevoegd zou zijn, prijsgegeven in de bezwaarfase. Het college verwijst in dit verband naar de pleitnota die eiseres heeft ingediend bij de Commissie bezwaarschriften. Onder punt 23 heeft zij het volgende aangegeven:
“Ook voor de duurovereenkomst en de eventuele civielrechtelijke aanspraken van MWW geldt dat dit niet aan de orde is in het kader van dit bezwaar en dat het college en de bestuursrechter ook niet gaat over deze civielrechtelijke aanspraken. Onder 8.11 brengt het college naar voren dat frictiekosten na beëindiging van de subsidierelatie voor risico van MWW komen. Dit zal eventueel door de bestuursrechter nader moeten worden beoordeeld, maar duidelijk is wel dat het college MWW in deze zaak op geen enkele wijze tegemoet wil komen”.
Oordeel rechtbank
De rechtbank begrijpt dat eiseres primair betoogt dat niet de bestuursrechter, maar de civiele rechter bevoegd is van het geschil kennis te nemen omdat er sprake zou zijn van een civielrechtelijke duurovereenkomst (van opdracht en een inkooprelatie).
Ter zitting heeft eiseres, daarnaar gevraagd, toegelicht dat zij het college in een civielrechtelijke procedure aansprakelijk wenst te stellen voor de door haar geleden schade als gevolg van de beëindiging van de inkooprelatie. Zij wenst enkel een oordeel van de bestuursrechter over de bevoegdheid om te voorkomen dat haar de formele rechtskracht van de besluitvorming van het college in een civielrechtelijke procedure tegengeworpen wordt. Voor een eventuele schadevergoedingsprocedure zal zij zich daarna tot de civiele rechter kunnen wenden.
4.4Anders dan het college meent, heeft eiseres in de bezwaarfase niet ondubbelzinnig haar standpunt prijsgegeven dat de bestuursrechter niet bevoegd zou zijn. Het door eiseres opgemerkte in punt 23 van de (pleit)aantekeningen acht de rechtbank daarvoor onvoldoende. De rechtbank oordeelt over de bevoegdheid als volgt.
De bestuursrechter is bevoegd kennis te nemen van het geschil, indien sprake is van (beëindiging van) een subsidie als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In artikel 4:21 van de Awb is aangegeven dat onder subsidie wordt verstaan: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.
4.6Eiseres heeft jaarlijks op aanvraag een subsidiebeschikking van het college ontvangen voor de uitvoering van haar activiteiten op het gebied van maatschappelijk werk in de gemeente. Deze jaarlijkse vergoeding voldeed aan de criteria van het subsidiebegrip van artikel 4:21 Awb. Het ging om bekostiging door het college van de activiteiten tussen eiseres en derden en niet is voorzien in een winstmarge. Het feit dat in de kader van de subsidieverhouding bepaalde prestatie-eisen worden gesteld (in dit geval het leveren van maatschappelijke dienstverlening) en de hoogte van de uiteindelijk vast te stellen subsidie daaraan is gekoppeld, doet daaraan niet af en past geheel binnen de subsidierelatie tussen eiseres en het college.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van subsidie als bedoeld in artikel 4:21 van de Awb en daarmee vormen de artikelen van de Awb over subsidie (titel 4.2) het toetsingskader. De relatie tussen partijen wordt dus beheerst door het publiekrecht. De bestuursrechter is bevoegd kennis te nemen van het geschil.
De primaire beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
Inhoudelijke beoordeling (beëindiging subsidie)
5. Omdat sprake is van een publiekrechtelijke subsidierelatie tussen partijen, ligt aan de rechtbank ter beoordeling voor of het college de subsidie heeft mogen beëindigen met ingang van 1 januari 2023.
Standpunt eiseres
Eiseres stelt dat zij van de subsidie afhankelijk is om als stichting te kunnen voortbestaan. Het college meent maatschappelijk werk anders en effectiever te kunnen organiseren. Volgens eiseres is de voorgenomen aanpak echter niet beter of goedkoper. Het college maakt niet duidelijk hoe de nieuwe werkwijze concreet vorm zou moeten krijgen. Sinds de zomer van 2021 zijn eiseres en het college in gesprek over de nieuwe organisatie van het maatschappelijk werk. Er zijn geen duidelijke afspraken over het personeel gemaakt. Door de verwachting te wekken dat de subsidierelatie zou worden voortgezet, heeft het college in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld.
Er is verder geen sprake van een redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:51 van de Awb. De geboden termijn van een jaar is in ieder geval onredelijk kort, gezien de overhead- en personeelskosten van eiseres. Zij kan haar personeelsbestand niet op korte termijn aanpassen of haar verplichtingen jegens haar personeel beëindigen. Tot en met 2022 moest zij wel volop presteren. Het college heeft in strijd met het evenredigheidsbeginsel gehandeld. Eiseres heeft extra kosten die het college zal moeten compenseren. In beroep heeft eiseres een cijfermatige onderbouwing van deze frictiekosten overgelegd.
Eiseres concludeert tot vernietiging van het bestreden besluit en verzoekt de rechtbank het college op te dragen een nieuw besluit te nemen en daarin te voorzien in een zodanige beëindigingstermijn en/of schadevergoeding dat het (onevenredige) financiële nadeel van eiseres door de subsidiebeëindiging wordt weggenomen.
Standpunt college
5.2Eind 2019 is het Plan van Aanpak Artikel 12 overeengekomen en vastgesteld, met de artikel 12-Inspecteur en de provincie Zeeland als toezichthouder. De gemeente Vlissingen staat onder toezicht en moet bezuinigingen doorvoeren in de uitvoering van het sociaal domein om het financiële tekort terug te dringen. Het besluit tot beëindiging van de subsidierelatie is daarom noodzakelijk. Een wijziging van beleid die is ingegeven door de noodzaak tot bezuinigen, valt aan te merken als gewijzigd inzicht als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb. Het college beaamt dat sprake is van een langdurige subsidierelatie tussen partijen, zodat bij beëindiging van de subsidie een redelijke termijn in acht moet worden genomen. In dit geval is een termijn van ruim 12 maanden gegeven, welke termijn afdoende is. Eiseres heeft de gestelde schade onvoldoende aannemelijk gemaakt. Niet is gebleken dat zij binnen de geboden termijn niet in staat is geweest maatregelen te treffen om de gevolgen van de aangekondigde beëindiging van de subsidie te ondervangen. Het is de eigen verantwoordelijkheid van eiseres om keuzes te maken die de inrichting en bedrijfsvoering betreffen. Van een schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is geen sprake en voor een financiële vergoeding van frictiekosten bestaat geen aanleiding.
Oordeel rechtbank
5.3Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)n
Zie de uitspraak van de ABRvS van 14 mei 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1731).
Vertrouwensbeginsel
5.4Eiseres heeft als meest verstrekkende standpunt een beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan, stellende dat het college toezeggingen heeft gedaan omtrent de voortzetting van de subsidierelatie en de kosten van eiseres die het college zou vergoeden. Van een beëindiging van de subsidierelatie kan om die reden geen sprake zijn.
5.5In de uitspraak van 29 mei 2019 heeft de ABRvSn
ECLI:NL:RVS:2019:1694, in navolging van de conclusie van de staatsraad advocaat-generaal van 20 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:896).
Uit de stukken blijkt dat er tussen partijen verkennende gesprekken zijn gevoerd om te bezien of en zo ja, op welke wijze samengewerkt kan worden met de buurtteams en daarover afspraken te maken. Echter, eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat door of namens het college een daartoe bevoegd persoon een ondubbelzinnige toezegging zou hebben gedaan en dat bij eiseres het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat voor de periode na 1 januari 2023 (gedeeltelijk) subsidie zou worden verleend of anderszins kosten zouden worden vergoed. Uit het dossier valt af te leiden dat de gesprekken zonder resultaat zijn afgebroken. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan daarom niet slagen.
6. Toetsing aan artikel 4:51, eerste lid, van de Awb: gewijzigde inzichten
6.1Op grond van artikel 4:51, eerste lid, van de Awb gebeurt weigering van een subsidie, die voor drie of meer achtereenvolgende jaren is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, alleen met inachtneming van een redelijke termijn.
6.2Niet in geschil is dat de subsidie voor meer dan drie achtereenvolgende jaren is verstrekt voor dezelfde activiteiten. Ook is niet in geschil dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen (ongewijzigde) voortzetting van de subsidie verzetten. Eiseres heeft ter zitting bevestigd dat er een financiële noodzaak tot bezuinigen is en dat sprake is van gewijzigde inzichten als bedoeld in de zin van artikel 4:51, eerste lid, van de Awb.
Voor zover eiseres stelt dat de manier waarop het college het nieuwe beleid heeft vormgegeven niet efficiënter of goedkoper zal zijn, overweegt de rechtbank dat de wijze waarop het nieuwe beleid inhoudelijk vorm zal worden gegeven geen vraag is die voorligt bij de beoordeling van de vraag of sprake is van gewijzigde inzichten als bedoeld in artikel 4:51 van de Awb. De rechtbank zal dan ook niet ingaan op de wijze waarop het nieuwe beleid is vormgegeven.
7. Toetsing aan artikel 4:51, eerste lid, van de Awb: redelijke termijn
7.1.Eiseres betoogt dat haar geen redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb is geboden om zich voor te bereiden op de beëindiging van de subsidie in een langlopende subsidierelatie.
7.2Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4:51 van de Awb blijkt dat de ratio van deze bepaling is dat een subsidieontvanger aan een reeks opeenvolgende subsidieverleningen een zeker vertrouwen op hernieuwde subsidiëring voor een aansluitend tijdvak kan ontlenen.n
Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, blz. 80
7.3Volgens vaste rechtspraak van de ABRvSn
Bijvoorbeeld de uitspraak van 1 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ9097). Bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juni 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BM9682).
De redelijke termijn is niet bedoeld om te garanderen dat de subsidieontvanger zijn activiteiten onverkort kan voortzetten of om de levensvatbaarheid van de subsidieontvanger te garanderen.n
Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 27 juli 2005 (AB 2006, 177) en 7 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2006:AX7048). Zoals de ABRvS heeft overwogen bijvoorbeeld in de uitspraak van 16 januari 2013, (ECLI:NL:RVS:2013:BY8502), ligt aan artikel 4:51, eerste lid, van de Awb het vertrouwensbeginsel ten grondslag Zie de uitspraken van de ABRvS van 11 juli 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BA9276) en 11 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2079).
7.4De rechtbank stelt vast dat het college bij het (primaire) besluit van 21 december 2021 eiseres heeft medegedeeld dat de subsidie per 1 januari 2023 zal worden beëindigd. De datum van dit besluit zal als beginpunt van de redelijke termijn worden aangenomen.
Eiseres heeft ruim een jaar de tijd gehad om maatregelen te treffen om de gevolgen van de beëindiging van de subsidierelatie te ondervangen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat is (geweest) om binnen deze termijn maatregelen te treffen om de gevolgen van de aangekondigde beëindiging van de subsidierelatie te ondervangen en haar (langlopende) verplichtingen op zorgvuldige wijze af te wikkelen.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat van eiseres in het jaar 2022 nog werd verwacht dat zij het maatschappelijk werk in de gemeente verzorgde, is niet gebleken dat het voor eiseres onmogelijk is geweest om tijdig dienstverbanden op te zeggen of haar personeelsleden elders onder te brengen binnen haar organisatie. Ter zitting is namens eiseres verklaard dat zij niet alleen voor de gemeente Vlissingen maatschappelijk werk verricht, maar ook in andere gemeenten (Middelburg en Veere) activiteiten verricht. De redelijke termijn is niet bedoeld om te garanderen dat de subsidieontvanger zijn activiteiten onverkort kan voortzetten of om de levensvatbaarheid van de subsidieontvanger te garanderen. Ten slotte overweegt de rechtbank dat, hoewel de redelijke termijn toen nog niet was aangevangen, het college eiseres wel reeds op 23 juli 2021 heeft medegedeeld voornemens te zijn om de subsidie per 1 januari 2023 te beëindigen.n
Zie in dit verband ook de uitspraak van de ABRvS van 2 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1159), r.o. 4.2. Hier wordt een brief die is verzonden voor de daadwerkelijke besluitvorming als startpunt voor de redelijke termijn genomen, omdat de subsidieontvanger toen had kunnen en moeten begrijpen dat er een reële kans was dat zij vanaf een bepaalde datum geen subsidie meer zou ontvangen..
7.5De rechtbank is gezien hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de geboden termijn van ruim twaalf maanden een redelijke termijn is in de zin van artikel 4:51, eerste lid, van de Awb.n
Bijvoorbeeld de uitspaak van de ABRvS van 2 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1159).
8. Evenredigheidsbeginsel
8.1Eiseres betoogt dat het besluit tot beëindiging van de subsidierelatie in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Beëindigen van de langlopende subsidierelatie is volgens eiseres niet evenwichtig en niet noodzakelijk. Bovendien is het geen geschikt middel om het gestelde doel van bezuinigingen te behalen.
8.2De beëindiging van de subsidierelatie op grond van artikel 4:51 van de Awb betreft een discretionaire bevoegdheid. De ABRvS heeft in de uitspraak van 2 februari 2022n
Zie de uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285)
De rechtbank is van oordeel dat beëindiging van de subsidierelatie in dit geval noodzakelijk was. Daarbij wordt overwogen dat de gemeente Vlissingen een zogeheten artikel-12 gemeente is, en daarmee onder financiële curatele is gesteld vanwege een structureel slechte financiële situatie. Het college heeft een Plan van Aanpak Artikel 12 vastgesteld.n
Rapport ‘Plan van Aanpak art. 12 Sociaal domein en Werk & inkomen’ van 24 oktober 2019, gepubliceerd op www.gemeenteraad.vlissingen.nl
Nu er ook een redelijke termijn is geboden om eiseres in staat te stellen maatregelen te treffen om de gevolgen van de beëindiging van de subsidierelatie te ondervangen, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een evenwichtige maatregel. Het college heeft de subsidierelatie met andere organisaties in het sociaal domein tegelijkertijd beëindigd, waarbij ook de andere organisaties eenzelfde termijn is gegeven waarin zij zich konden voorbereiden op een beëindiging van de subsidierelaties.
Er is geen sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Frictiekosten/nadeelcompensatie
9.1Eiseres heeft aangegeven dat het besluit tot beëindiging van de subsidie voor haar aanzienlijke financiële gevolgen heeft, die het college moet compenseren. De overhead- en personeelskosten ten behoeve van de gemeente Vlissingen zullen niet meer worden gedekt per 1 januari 2023. Dit zal neerkomen op een bedrag van € 184.234,- op jaarbasis, bestaande uit loonkosten, huisvestingskosten, kosten voor de centrale ondersteunende diensten (waaronder de kosten voor de bestuurder en personeelszaken) en facilitaire services (waaronder de afdeling I&A en softwarekosten) bij stopzetting van de subsidie. Eiseres heeft in beroep, laatstelijk ter zitting, een cijfermatige onderbouwing van deze kosten gegeven.
9.2De rechtbank overweegt dat de subsidieverlener in geval van beëindiging van de subsidierelatie niet zonder meer gehouden is aan de subsidieontvanger ook frictiekosten te vergoeden. Voor vergoeding daarvan zal slechts aanleiding bestaan als de omstandigheden van het geval nopen tot het oordeel dat die kosten redelijkerwijs niet (geheel) voor rekening van de subsidieontvanger kunnen worden gelaten. Daarbij speelt onder meer een rol of het aangaan van de verplichtingen, waaruit de kosten voortvloeien, noodzakelijk was voor het uitvoeren van de gesubsidieerde activiteiten.n
Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 11 juli 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BA9276) en de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 mei 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:3988). Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 30 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3633).
De rechtbank volgt het standpunt van eiseres dat het college financieel verantwoordelijk is voor de personeelskosten niet. Het college heeft geen invloed gehad op de aanstelling van personeel en daarmee geen verantwoordelijkheid voor het personeel gedragen. Bovendien heeft het college aan eiseres de mogelijkheid geboden om personeelsleden via detachering nog twee jaren werkzaam te laten zijn binnen de gemeente.
Eiseres heeft de kans gekregen om op die manier minder loonkosten te hebben. Zij heeft daar echter in de brief van 6 september 2022 om haar moverende redenen van afgezien.n
De brief van eiseres van 6 september 2022 (ref. 159/00648/AT/sg), gericht aan het college.
9.4Ten aanzien van de kosten voor de centrale ondersteunende diensten en faciliterende services overweegt de rechtbank dat eiseres in 2023 niet langer het maatschappelijk werk in de gemeente Vlissingen verzorgt. Echter, zij verzorgt nog wel het maatschappelijk werk in de gemeenten Middelburg en Veere. Verder is zij in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning nog verbonden aan de gemeente Vlissingen. Dat betekent dat zij een groot deel van de kosten voor de ondersteunende diensten en faciliterende services nog altijd zal moeten maken. Eiseres heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt welk deel van deze kosten specifiek is toe te rekenen aan het maatschappelijk werk in de locatie Vlissingen. Het college is naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden tot vergoeden van de gestelde kosten.
9.5Met betrekking tot de gestelde huisvestingskosten constateert de rechtbank dat eiseres in het cijfermatige overzicht van de frictiekosten heeft aangegeven dat de kosten voor haar bij het beëindigen van de subsidie € 12.772,- zullen bedragen. Het gaat hier om de huur en servicekosten van de locatie aan het [naam locatie] te Middelburg. Eiseres heeft op deze locatie een verdieping gehuurd waar onder meer de afdeling personeelszaken werkzaam is. Nu eiseres na 1 januari 2023 de maatschappelijke dienstverlening in de gemeenten Middelburg en Veere blijft verzorgen en hiervoor ook de locatie [naam locatie] huurt, vallen de kosten voor de huur en servicekosten van deze locatie buiten de frictiekosten.
9.6De rechtbank komt tot de slotsom dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar gestelde schade als gevolg van de beëindiging van de subsidierelatie zo groot is dat deze buiten het normale maatschappelijke risico valt. Naar het oordeel van de rechtbank was het college niet gehouden tot het vergoeden van frictiekosten of het verlenen van nadeelcompensatie in verband met het beëindigen van de subsidie per 1 januari 2023.
10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat het college in redelijkheid de subsidie heeft kunnen beëindigen per 1 januari 2023. Dat betekent dat het beroep ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Het verzoek tot schadevergoeding wordt afgewezen.
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzitter, en mr. I.M. Josten en mr. J.E.C. Vriends, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier op 15 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier |
rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:21, eerste lid:
Onder subsidie wordt verstaan: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.
Artikel 4:51, eerste lid:
Indien aan een subsidie-ontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, geschiedt gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn.