Menu

Filter op
content
Data&Privacyweb
0

Grenzen aan (verder) gebruik van persoonsgegevens van Elektronische-Communicatiediensten voor opsporingsdoeleinden

Recentelijk heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) zich in de zaak C-162/22 uitgelaten over de vraag of persoonsgegevens (in het bijzonder: verkeers- en locatiegegevens) verzameld door elektronische-communicatiediensten (zoals WhatsApp, Facebook Messenger of Skype) (Elektronische-Communicatiediensten) die zijn bewaard met het oog op bestrijding van zware criminaliteit later mogen worden gebruikt in onderzoeken naar ambtsmisdrijven. De uitspraak voegt zich bij een lange lijst van uitspraken van het Hof over de grenzen aan nationale wetgeving die toestaat dat persoonsgegevens verzameld door aanbieders van Elektronische-Communicatiediensten worden bewaard en gebruikt voor opsporings- en handhavingsdoeleinden. Deze uitspraak is onder meer interessant omdat het Hof zich uitlaat over het latere gebruik van dergelijke gegevens.

13 november 2023

Commentaar jurisprudentie

Commentaar jurisprudentie

Feiten

Uit intern onderzoek door het Litouwse Parket-Generaal naar een officier van justitie (de Officier van Justitie) volgt dat de Officier van Justitie zich mogelijk schuldig heeft gemaakt aan een ambtsmisdrijf. Uit een hierop volgend rapport blijkt dat hij tijdens een gerechtelijk vooronderzoek op onrechtmatige wijze informatie deelde met een verdachte en diens advocaat. Dit resulteert in een tuchtmaatregel en ontslag. De Officier van Justitie vecht deze beschikkingen aan bij de Litouwse rechter.

Bij de nationale (hoogste) rechter voert hij aan dat zijn grondrechten uit het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) zijn geschonden, omdat de autoriteiten toegang hadden tot gegevens die door aanbieders van Elektronische-Communicatiediensten enkel werden bewaard om zware criminaliteit te bestrijden. De nationale rechter besluit om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof.

Prejudiciële vraag

De vraag die centraal staat is of het verenigbaar is met art. 15 lid 1 Richtlijn 2002/58/EG (ePrivacyrichtlijn) samenhangend met het Handvest dat bij onderzoek naar een ambtsmisdrijf dat verband houdt met corruptie gebruik wordt gemaakt van (persoons)gegevens van Elektronische-Communicatiediensten die zijn bewaard en ter beschikking zijn gesteld ter bestrijding van zware criminaliteit.

Juridisch kader en beoordeling

Ter achtergrond moet worden opgemerkt dat het Hof in eerdere jurisprudentie in meer algemene zin heeft verduidelijkt dat inperking van grondrechten mogelijk is (overeenkomstig artikel 52 lid 1 Handvest) mits deze bij wet is voorzien en evenredig is. Beperkingen moeten dus binnen de grenzen van het strikt noodzakelijke blijven en de wettelijke regel waarin de beperking is vervat moet duidelijk en nauwkeurig zijn. Een afweging tussen verschillende grondrechten en/of belangen is steeds vereist.

In de onderhavige kwestie verduidelijkt het Hof eerst dat de betrokken persoonsgegevens verkeers- en locatiegegevens betreffen die aanbieders van Elektronische-Communicatiediensten bewaren met het oog op de bestrijding van zware criminaliteit. Artikel 15 lid 1 ePrivacyrichtlijn staat toe dat lidstaten uitzonderingen maken op de verplichting van artikel 5 lid 1 ePrivacyrichtlijn op basis waarvan lidstaten de vertrouwelijkheid van communicatie via openbare communicatienetwerken en elektronische-communicatiediensten moeten garanderen. Uitzonderingen zijn op grond van de ePrivacyrichtlijn toegestaan als dat noodzakelijk, redelijk en proportioneel is ter waarborging van de nationale veiligheid of om strafbare feiten of het onbevoegd gebruik van elektronisch-communicatiesystemen te voorkomen, onderzoeken, en vervolgen.

Het Hof benadrukt vervolgens dat genoemde doelstellingen limitatief zijn bedoeld en dat een zekere hiërarchie bestaat tussen deze doelstellingen op basis van hun belang. Het belang dat de nationale wet dient, moet in verhouding staan tot de ernst van de inbreuk op de rechten zoals neergelegd in de ePrivacyrichtlijn (die strekt tot eerbiediging van in het bijzonder artikelen 7 en 8 Handvest). Het Hof oordeelde eerder al dat enkel bestrijding van zware criminaliteit en voorkoming van ernstige bedreigingen voor de openbare veiligheid ernstige inbreuken op genoemde grondrechten kan rechtvaardigen. De doelstelling om strafbare feiten in het algemeen te voorkomen, te onderzoeken, op te sporen en te vervolgen, kan enkel niet-ernstige inbreuken op de grondrechten rechtvaardigen.

Ten aanzien van de toegang van bevoegde autoriteiten tot verkeers- en locatiegegevens verzameld in het kader van Elektronische-Communicatiediensten overweegt het Hof dat die in beginsel alleen kan worden gerechtvaardigd door het doel van algemeen belang waarvoor de aanbieders van Elektronische-Communicatiediensten is bevolen de gegevens te bewaren. Dit is alleen anders wanneer de met de toegang nagestreefde doelstelling belangrijker is dan het doel waarvoor de gegevens worden bewaard.

Het Hof overweegt dat bovenstaande ook van toepassing is bij het (later) gebruik van verkeers- en locatiegegevens van Elektronische-Communicatiediensten. De gegevens die zijn bewaard om zware criminaliteit te bestrijden, kunnen niet worden doorgegeven aan andere autoriteiten en worden gebruikt ter verwezenlijking van doelstellingen die in de hiërarchie minder belangrijk zijn dan de bestrijding van zware criminaliteit, zoals de doelstelling om ambtsmisdrijven te bestrijden. Ook dat latere gebruik geldt namelijk als ‘ernstige inmenging’.

Gelet op voorgaande concludeert het Hof dat artikel 15 lid 1 ePrivacyrichtlijn (in samenhang bezien met het Handvest) eraan in de weg staat dat persoonsgegevens die ter beschikking zijn gesteld aan bevoegde autoriteiten ter bestrijding van zware criminaliteit, vervolgens óók worden gebruikt in onderzoeken naar ambtsmisdrijven die verband houden met corruptie.

Commentaar

Grotendeels herhaalt het Hof in dit arrest haar eerdere rechtspraak over het opvragen en gebruiken van persoonsgegevens van Elektronische-Communicatiediensten. Toegang tot en gebruik van verkeers- en locatiegegevens vormen een ernstige inmenging in de betrokken grondrechten. Een dergelijke inbreuk kan enkel worden gerechtvaardigd door het belang van bestrijding van zware criminaliteit en/of voorkoming van ernstige bedreigingen voor de openbare orde. Opsporing van ‘gewone’ strafbare feiten rechtvaardigt een dergelijke inbreuk niet, want dat belang staat lager in de door het Hof aangestipte ‘hiërarchie’.

Het Hof verduidelijkt met deze uitspraak dat het latere gebruik van bij Elektronische-Communicatiediensten opgevraagde gegevens op dezelfde wijze moet worden getoetst en evenredig moet zijn. Een andere opvatting zou indruisen tegen de genoemde hiërarchie van doelstellingen van algemeen belang. Het Hof licht toe dat een nationale wet die voorziet in onderzoeken naar ambtsmisdrijven niet kwalificeert als wet die vervolging en bestraffing van strafbare feiten tot doel heeft, in de zin van de Richtlijn. Mogelijk zou het oordeel van het Hof dus anders zijn geweest als niet (enkel) sprake was geweest van administratief of tuchtrechtelijk onderzoek maar (ook) van strafrechtelijke vervolging. Dan zou daarbij natuurlijk wel sprake moeten zijn van een zwaarder belang dan het belang van bestrijding van ‘gewone criminaliteit’, bijvoorbeeld omdat het om een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid gaat.

Artikel delen