Onze partner Nautadutilh zal op reguliere basis een jurisprudentieoverzicht aanleveren, waarbij ook iedere keer een aantal zaken nader wordt besproken. Aan de rechterkant is een overzicht te zien van relevante privacyjurisprudentie in de maanden september en oktober. Hieronder lichten Danique Knibbeler en Siebe Been, Privacy & Data Protection advocaten bij NautaDutilh, twee interessante zaken uit. Veel leesplezier!
Achtergrond
De zaak betreft de verwerking van gevoelige persoonsgegevens door Meta Platforms Ireland Limited (voorheen Facebook Ireland Limited). Maximilian Schrems klaagt het bedrijf aan wegens vermeende onrechtmatige verwerking van zijn persoonsgegevens, waaronder gegevens over zijn seksuele geaardheid en politieke opvattingen. Deze gegevens worden gebruikt voor gepersonaliseerde advertenties zonder zijn expliciete toestemming. De zaak draait om de interpretatie van verschillende artikelen uit de AVG, met name over doelbinding, dataminimalisatie en de verwerking van bijzondere categorieën persoonsgegevens zoals seksuele geaardheid en politieke overtuigingen. Het Hof moet beoordelen of deze verwerkingen rechtmatig zijn zonder expliciete toestemming van de gebruiker.
Prejudiciële vragen
Antwoord
De eerste vraag werd ingetrokken door het verwijzende gerecht na de uitspraak in een andere zaak (C-252/21, Meta Platforms en anderen), waardoor deze niet meer relevant was voor beantwoording. De tweede vraag werd beantwoord met de uitleg dat artikel 5(1)(c) AVG zo moet worden uitgelegd dat het principe van dataminimalisatie verhindert dat alle persoonsgegevens die door een verwerkingsverantwoordelijke, zoals de exploitant van een online sociaal netwerkplatform, zijn verkregen (vanuit de betrokkene of derden en verzameld zowel op als buiten dat platform), zonder tijdsbeperking en zonder onderscheid naar type gegevens worden geaggregeerd, geanalyseerd en verwerkt voor gerichte advertenties. De derde vraag werd eveneens ingetrokken door het verwijzende gerecht na de uitspraak in dezelfde zaak (C-252/21, Meta Platforms en anderen). De vierde vraag werd beantwoord met de uitleg dat artikel 9(2)(e) AVG zo moet worden uitgelegd dat het feit dat een persoon tijdens een openbare paneldiscussie een verklaring heeft afgelegd over zijn of haar seksuele geaardheid, niet betekent dat de exploitant van een online sociaal netwerkplatform andere gegevens betreffende die persoons seksuele geaardheid mag verwerken. Dit geldt ook voor gegevens die zijn verkregen via partnerwebsites en apps van derden. Het enkele feit dat iemand publiekelijk informatie over zijn of haar seksuele geaardheid heeft gedeeld, geeft geen toestemming om andere gerelateerde gegevens te verzamelen, te aggregeren en te analyseren voor gepersonaliseerde advertenties op basis van deze grondslag.
Achtergrond
Sparkasse, een publieke instelling die ook bankdiensten aanbiedt (verwerkingsverantwoordelijke), meldde op grond van artikel 33 AVG een datalek bij de HBDI, de toezichthouder in Hessen, Duitsland. Een medewerker had zonder toestemming meerdere keren de persoonsgegevens van klant TR (betrokkene) geraadpleegd. De verwerkingsverantwoordelijke achtte dat deze inbreuk waarschijnlijk geen hoog risico voor de betrokkene zou opleveren vanwege genomen disciplinaire maatregelen en andere voorzorgsmaatregelen. Daarom informeerde de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene niet op grond van artikel 34 AVG. De betrokkene werd echter bij toeval op de hoogte gebracht van het feit dat zijn persoonsgegevens onrechtmatig waren ingezien en diende een klacht in bij de HBDI over het niet informeren over de inbreuk. De HBDI stelde dat er geen inbreuk was gemaakt op artikel 34 AVG omdat de risicobeoordeling door de verwerkingsverantwoordelijke niet kennelijk onjuist was. Er werden geen corrigerende maatregelen genomen tegen Sparkasse. De betrokkene diende vervolgens beroep in bij de Administratieve Rechtbank met het verzoek om maatregelen te nemen tegen Sparkasse.
Prejudiciële vraag
Moeten artikel 57(1)(a) en (f), artikel 58(2)(a) t/m (j) jo. artikel 77(1) AVG aldus worden uitgelegd dat de toezichthoudende autoriteit altijd verplicht is om op te treden overeenkomstig artikel 58(2) AVG wanneer zij vaststelt dat een gegevensverwerking inbreuk maakt op de rechten van de betrokkene?
Antwoord
Bij de uitlegging van Unierechtelijke bepalingen moet rekening worden gehouden met hun bewoordingen, context en doelstellingen. Nationale toezichthoudende autoriteiten zijn belast met toezicht op naleving van regels inzake bescherming van persoonsgegevens (artikel 8(3) Handvest, artikelen 51(1) en 57(1)(a) AVG). Artikel 57(1)(f) AVG vereist dat klachten overeenkomstig artikel 77(1) AVG worden behandeld. Artikel 58(1) AVG verleent ruime onderzoeksbevoegdheden aan toezichthouders. Bij schendingen moeten zij gepast reageren om ontoereikendheid te verhelpen, waarbij elke maatregel passend, noodzakelijk en evenredig moet zijn. Artikel 58(2) AVG geeft toezichthouders beoordelingsmarge bij het kiezen van passende middelen om schendingen te verhelpen. Wat betreft administratieve geldboeten bepaalt artikel 83(2) AVG dat deze afhankelijk zijn van omstandigheden per geval en naast of in plaats van andere maatregelen kunnen worden opgelegd. Toezichthouders moeten factoren zoals aard, ernst en duur van schendingen meewegen. Noch uit artikel 58(2) AVG, noch uit artikel 83 AVG volgt een verplichting voor toezichthouders om altijd corrigerende maatregelen of boetes op te leggen bij vaststelling van schendingen; dit is alleen verplicht als dit passend, noodzakelijk en evenredig is. In casu heeft Sparkasse de HBDI geïnformeerd over een ongeoorloofde toegang tot persoonsgegevens door een werknemer en aangegeven disciplinaire maatregelen te hebben genomen. De HBDI besloot af te zien van corrigerende maatregelen of boetes onder artikel 58(2) AVG. Het is aan de verwijzende rechter om na te gaan of de HBDI zorgvuldig handelde binnen haar beoordelingsmarge.
Relevante privacyjurisprudentie in de maanden september en oktober, telkens in chronologische volgorde. Rechten van betrokkenen: