Een burger verzoekt de Belgische Nationale Veiligheidsoverheid om hem een veiligheidsattest af te geven voor beroepsdoeleinden. De afgifte van dit document wordt hem geweigerd omdat hij heeft deelgenomen aan betogingen. Onder aanvoering van zijn recht op inzage in zijn gegevens wendt deze burger zich tot het Controleorgaan op de politionele informatie, dat hem meedeelt dat hij slechts een indirect recht van inzage heeft en dat het zelf zal controleren of zijn gegevens rechtmatig zijn verwerkt. Na afloop van deze controle heeft dit orgaan hem, zoals de Belgische wet toestaat, enkel laten weten dat het de nodige verificaties had verricht. Deze burger heeft daarop beroep ingesteld bij de rechter in eerste aanleg, die zich onbevoegd heeft verklaard.
Het hof van beroep te Brussel, dat door de betrokkene en de mensenrechtenorganisatie Ligue des droits humains is aangezocht, vraagt het Hof van Justitie of het Unierecht de lidstaten verplicht om te voorzien in de mogelijkheid dat de persoon wiens gegevens worden verwerkt, het besluit van de toezichthoudende autoriteit kan betwisten wanneer het de autoriteit is die de rechten van die persoon inzake de betrokken verwerking uitoefent.
Het Hof oordeelt dat de bevoegde toezichthoudende autoriteit, wanneer zij de betrokkene informeert over het resultaat van de controles, een juridisch bindend besluit neemt. Tegen dit besluit moet beroep kunnen worden ingesteld, zodat de betrokkene kan opkomen tegen de beoordeling door de toezichthoudende autoriteit van de rechtmatigheid van de gegevensverwerking en het besluit om al dan niet corrigerende maatregelen te treffen.
Het Hof merkt op dat het Unierecht de toezichthoudende autoriteit verplicht om de betrokkene „ten minste” in kennis te stellen van het feit „dat alle noodzakelijke controles, of een evaluatie, door de toezichthoudende autoriteit hebben plaatsgevonden” en van „zijn recht om beroep in te stellen bij de rechter”. Wanneer de doelstellingen van algemeen belang zich daar niet tegen verzetten, moeten de lidstaten echter voorschrijven dat de informatie aan de betrokkene ruimer mag zijn dan die minimuminformatie, zodat de betrokkene zijn rechten kan verdedigen en kan beslissen of hij zich tot de bevoegde rechter wendt.
In de gevallen waarin de aan de betrokkene verstrekte informatie tot het strikte minimum is beperkt, moeten de lidstaten er verder op toezien dat de bevoegde rechter, bij de toetsing van de gegrondheid van de rechtvaardigingsgronden voor een dergelijke beperking van die informatie, de nagestreefde doelstellingen van algemeen belang (veiligheid van de staat en de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten) kan afwegen tegen de noodzaak om aan de burgers te garanderen dat hun procedurele rechten worden geëerbiedigd. In het kader van deze rechterlijke toetsing moeten de nationale voorschriften de rechter in staat stellen om kennis te nemen van de redenen en bewijzen die ten grondslag liggen aan het besluit van de toezichthoudende autoriteit, alsmede van de conclusies die zij daaruit heeft getrokken.