Menu

Filter op
content
PONT Data&Privacy

0

Artikel 253

  • 1

    Indien de huurder voor het tijdstip waarop de verhoging van de huurprijs blijkens het voorstel had moeten ingaan, schriftelijk verklaart met het voorstel van de verhuurder niet in te stemmen, kan de verhuurder tot zes weken na dat tijdstip onder overlegging van een afschrift van dat voorstel en van voornoemde verklaring van de huurder de huurcommissie verzoeken uitspraak te doen over de redelijkheid van het voorstel. Indien de verhuurder een voorstel als bedoeld in artikel 252a lid 1 heeft gedaan, en de verklaring, bedoeld in de eerste volzin, betrekking heeft op het huishoudinkomen over het inkomenstoetsjaar, verzoekt de verhuurder aan de inspecteur om een vervolgverklaring. Artikel 252a lid 4 is op de vervolgverklaring van overeenkomstige toepassing. De vervolgverklaring wordt door de verhuurder bij een verzoek als bedoeld in de eerste volzin overgelegd. Indien de verhuurder een voorstel als bedoeld in artikel 252a lid 1 heeft gedaan en de huurder zich beroept op een van de gevallen, genoemd in artikel 252a lid 6, verstrekt de huurder, indien dat deel uitmaken van een groep, bedoeld in onderdeel a van laatstgenoemd artikellid, dat bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in onderdeel c van laatstgenoemd artikellid, dat deel uitmaken van een huishouden van 4 of meer personen, bedoeld in onderdeel d van laatstgenoemd artikellid, of het huishoudinkomen voorwerp van geschil is, bij de verklaring, bedoeld in de eerste volzin, gegevens met betrekking tot dat deel uitmaken, dat bereiken of dat huishoudinkomen. Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald welke gegevens de huurder verstrekt.

  • 2

    De huurder kan de huurcommissie binnen vier maanden na het in lid 1 eerste volzin bedoelde tijdstip verzoeken uitspraak te doen over de redelijkheid van het voorstel, indien:

    • a.

      hij noch vóór het in lid 1 eerste volzin bedoelde tijdstip de daar bedoelde schriftelijke verklaring doet, noch door het betalen van de voorgestelde huurverhoging doet blijken met die verhoging in te stemmen, en

    • b.

      de verhuurder hem binnen drie maanden na het in lid 1 eerste volzin bedoelde tijdstip bij aangetekend schrijven nogmaals van het voorstel in kennis heeft gesteld, waarbij een afschrift van het voorstel is gevoegd, en hij met het voorstel tot huurverhoging niet instemt.

    De huurder legt bij dit verzoek een afschrift van het voorstel en van dat schrijven en, indien de verhuurder een voorstel als bedoeld in artikel 252a lid 1 heeft gedaan en het deel uitmaken van een groep, dat bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd of dat deel uitmaken van een huishouden van 4 of meer personen, bedoeld in artikel 252a lid 6 onderdeel a, onderdeel c onderscheidenlijk onderdeel d, of het huishoudinkomen voorwerp van geschil is, gegevens met betrekking tot dat deel uitmaken, dat bereiken of dat huishoudinkomen over. Lid 1 vijfde volzin is van overeenkomstige toepassing.

  • 3

    De huurder wordt geacht de voorgestelde verhoging van de huurprijs met ingang van de in het voorstel genoemde datum van ingang met de verhuurder te zijn overeengekomen indien hij, na ontvangst van het in het tweede lid bedoelde schrijven, niet binnen vier maanden na die datum van ingang een verzoek tot de huurcommissie heeft gericht.

  • 4

    Indien de huurder het in het tweede lid bedoelde verzoek doet, stelt de huurcommissie de verhuurder daarvan onverwijld in kennis.

  • 5

    Indien de verhuurder een voorstel als bedoeld in artikel 252 lid 1 aanhef of artikel 252a lid 1 bij aangetekend schrijven heeft gedaan, kan hij, indien voldaan is aan lid 2 onder a, binnen zes weken na het in lid 1 eerste volzin bedoelde tijdstip de huurcommissie verzoeken uitspraak te doen over de redelijkheid van het voorstel. De verhuurder legt bij dit verzoek een afschrift over van het voorstel en een bewijs van aangetekende verzending.

Informatie geldend op 12-05-2021

Regelgeving die op dit artikel is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Beleidsregels en circulaires die dit artikel als wettelijke bevoegdheid hebben

Geen

Artikelen of vergelijkbare tekst die verwijzen naar dit artikel

  1. Burgerlijk Wetboek Boek 7
    artikel: 248, 250

  2. Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek
    artikel: 208f

  3. Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte
    artikel: 13

  4. Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte
    artikel: 17a, 4, 7, 13, 20, 30, 47

  5. Wijzigingswet Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, enz. (eenzijdige legesheffing)
    artikel: III

Overzicht van wijzigingen voor dit artikel

(12-05-2021)

Ontstaansbron

Inwerkingtreding

Datum van inwerking- treding

Terugwerkende kracht

Betreft

Ondertekening

Bekendmaking

Kamerstukken

Ondertekening

Bekendmaking

Opmerking

01-01-2022

wijziging

24-03-2021

Stb. 2021, 167

35518

13-04-2021

Stb. 2021, 195

Alg. 1

01-07-2017

wijziging

25-01-2017

Stb. 2017, 25

34468

06-03-2017

Stb. 2017, 111

01-01-2017

wijziging

14-04-2016

Stb. 2016, 158

34373

22-04-2016

Stb. 2016, 159

29-11-2014

t/m 16-03-2013

wijziging

19-11-2014

Stb. 2014, 458

33951

19-11-2014

Stb. 2014, 458

01-07-2014

wijziging

04-06-2014

Stb. 2014, 205

33698

25-06-2014

Stb. 2014, 234

Alg. 2

16-03-2013

wijziging

14-03-2013

Stb. 2013, 89

33129

14-03-2013

Stb. 2013, 91

wijziging

14-03-2013

Stb. 2013, 90

33330

14-03-2013

Stb. 2013, 91

27-02-2010

wijziging

04-02-2010

Stb. 2010, 90

31528

04-02-2010

Stb. 2010, 90

Alg. 3

01-07-2006

wijziging

29-06-2006

Stb. 2006, 307

29858

29-06-2006

Stb. 2006, 307

01-08-2003

nieuw

21-11-2002

Stb. 2002, 587

26089

02-06-2003

Stb. 2003, 230

wijziging

22-05-2003

Stb. 2003, 218

28064

02-06-2003

Stb. 2003, 230

Opmerkingen

  • 1) Abusievelijk is voor het tweede lid, tweede zin, een wijzigingsopdracht geformuleerd die niet geheel juist is.

  • 2) Artikel IV van Stb. 2014/205 bevat overgangsrecht m.b.t. deze wijziging.

  • 3) Artikel II van Stb. 2010/90 bevat overgangsrecht m.b.t. deze wijziging.