Menu

Filter op
content
PONT Data&Privacy

0

ECLI:NL:RBOVE:2024:2764

27 mei 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht

Meervoudige kamer

Zittingsplaats Zwolle

Parketnummer: 08.147565.23 (P)

Datum vonnis: 27 mei 2024

Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] ,

wonende aan [adres] .

Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 mei 2024.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. K. Kok, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de schriftelijke slachtofferverklaring van

[slachtoffer] .

De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 3 november 2022 in Kampen als bestuurder van een personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen of zodanig letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan (de verdenking in de eerste plaats), dan wel dat hij door zijn rijgedrag gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt (de verdenking in de tweede plaats).

Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

hij op of omstreeks 3 november 2022 te Kampen

als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede

rijdende over de weg, Oranjesingel en/of Flevoweg,

zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft

plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,

terwijl hij, verdachte, een beginnend bestuurder was,

rijdend over de Oranjesingel en/of gekomen nabij de (overzichtelijke) rotonde met

de Flevoweg, voornoemde rotonde op te rijden en/of (vervolgens)

met zijn motorrijtuig de eerste afslag naar rechts in te rijden en/of (daarbij)

direct voor de afslag naar rechts op het wegdek van de rotonde aangebrachte

haaientanden, als vermeld in artikel 80 van Reglement verkeersregels en

verkeerstekens 1990, te negeren en/of (vervolgens)

zonder de snelheid van zijn motorrijtuig aan te passen aan een snelheid veilig voor

het overig verkeer ter plaatse en/of zonder zijn motorrijtuig tijdig tot stilstand te

brengen, de eerste afslag naar rechts in te rijden, terwijl een medeweggebruiker,

rijdend op het parallel gelegen brom- en/of fietspad, het kruisingsvlak al zeer dicht

was genaderd en/of (daarbij)

op/tegen de rechterzijde van zijn, verdachtes, motorrijtuig is gebotst en/of gereden,

waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig

lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de

uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou

kunnen leiden:

hij op of omstreeks 3 november 2022 te Kampen

als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg,

Oranjesingel en/of Flevoweg,

rijdend over de Oranjesingel en/of gekomen nabij de (overzichtelijke) rotonde met

de Flevoweg, voornoemde rotonde is opgereden en/of (vervolgens)

met zijn motorrijtuig de eerste afslag naar rechts is ingereden en/of (daarbij)

direct voor de afslag naar rechts op het wegdek van de rotonde aangebrachte

haaientanden, als vermeld in artikel 80 van Reglement verkeersregels en

verkeerstekens 1990, heeft genegeerd en/of (vervolgens)

zonder de snelheid van zijn motorrijtuig aan te passen aan een snelheid veilig voor

het overig verkeer ter plaatse en/of zonder zijn motorrijtuig tijdig tot stilstand te

brengen, de eerste afslag naar rechts is ingereden, terwijl een medeweggebruiker,

rijdend op het parallel gelegen brom- en/of fietspad, het kruisingsvlak al zeer dicht

was genaderd en/of (daarbij)

op/tegen de rechterzijde van zijn, verdachtes, motorrijtuig is gebotst en/of gereden,

door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,

althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,

althans kon worden gehinderd.

De bewijsmotivering

3.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie vindt de verdenking in de eerste plaats, een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), wettig en overtuigend bewezen.

3.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft bepleit dat verdachte van de ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW 1994 moet worden vrijgesproken. De verdenking in de tweede plaats, een overtreding van artikel 5WVW1994, kan volgens de verdediging wel wettig en overtuigend worden bewezen, nu verdachte door zijn rijgedrag gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank gaat bij de beoordeling van wat verdachte wordt verweten uit van de volgende feiten en omstandigheden.n

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie- eenheid Oost-Nederland, met proces-verbaalnummer PL0600-2022511568. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.

Op 3 november 2022, omstreeks 12:00 uur, rijdt verdachte als bestuurder van een personenauto op de Oostzeestraat in Kampen. Verdachte wil via de rotonde zijn weg vervolgen naar de Flevoweg.n

De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 13 mei 2024.

Ter plaatse geldt een maximumsnelheid van 50 km/u. De rotonde bestaat uit een hoofdrijbaan met één rijstrook en daarnaast een (brom)fietspad waarop men dezelfde verplichte rijrichting dient te volgen als het verkeer op de hoofdrijbaan. Het verkeer dat via de hoofdrijbaan gebruikmaakt van de rotonde, dient voorrang te verlenen aan bestuurders die van rechts naderen op het kruisende fietspad. Dit is aangegeven middels haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (Rvv) 1990 en bord B06.n

Een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict van 16 mei 2023, pagina’s 68 tot en met 80.

Op het kruisende fietspad fietst [slachtoffer] (verder [slachtoffer] ) met in een fietsstoeltje voorop haar zoon en in een fietsstoeltje achterop haar dochter.n

Een proces-verbaal van verhoor slachtoffer van 22 november 2022, pagina’s 18 en 19.

Verdachte heeft zonder zijn voertuig te stoppen de eerste afslag richting de Flevoweg genomen. Hij heeft hierbij, in strijd met artikel 18, lid 1 van het Rvv 1990, de van rechts komende [slachtoffer] geen voorrang verleend, waardoor zij tegen de rechterzijde van het voertuig van verdachte is gebotst.n

Een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict van 16 mei 2023, pagina’s 68 tot en met 80.

[slachtoffer] en haar kinderen zijn hierdoor ten val gekomen.n

Een proces-verbaal van verhoor slachtoffer van 22 november 2022, pagina’s 18 en 19.

Verdachte heeft verklaard dat hij in gedachten was, toen hij de rotonde opreed. Hij wilde de eerste afslag nemen en keek naar links, naar rechts en in de spiegel. Verdachte reed daarbij zachter dan 20 à 30 km/u. Verdachte had goed zicht, zag geen fietser en nam de eerste afslag. Vervolgens hoorde hij een klap.n

De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 13 mei 2024.

Een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994?

Voor een bewezenverklaring van een overtreding van artikel 6 WVW 1994 is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Om tot dit oordeel te komen, moet op basis van de bewijsmiddelen ten minste worden vastgesteld dat verdachte in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig of onoplettend heeft gereden. In zijn algemeenheid valt niet aan te geven of één verkeersovertreding daar voldoende voor kan zijn. Gelet op vaste rechtspraak van de Hoge Raad zijn verschillende factoren van belang, zoals het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.

Op grond van de het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting kan de rechtbank niet meer vaststellen dan dat verdachte op 3 november 2022 in Kampen als bestuurder van een personenauto bij het verlaten van de rotonde richting de Flevoweg geen voorrang heeft verleend aan de fietsster [slachtoffer] en zonder te stoppen met haar en haar kinderen in botsing is gekomen. Verdachte heeft verklaard dat hij naar links, naar rechts en in de spiegel heeft gekeken, maar de fietsster niet heeft gezien. Naar het oordeel van de rechtbank is het enkele niet of te laat zien van een andere verkeerdeelnemer onvoldoende om schuld in de zin van artikel 6 van de WVW 1994 te kunnen aannemen. Daarvoor moet sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarvan is hier, hoe ernstig de gevolgen voor [slachtoffer] en haar kinderen ook zijn geweest en nog zijn, geen sprake. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en zal hem daarvan vrijspreken.

De overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994

Het voorgaande laat onverlet dat verdachte, zoals hem in de tweede plaats wordt verweten, door zijn rijgedrag gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt. De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WWV 1994 heeft begaan.

3.4 De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 3 november 2022 te Kampen als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Flevoweg, rijdend over de rotonde met de Flevoweg, voornoemde rotonde is opgereden en vervolgens met zijn motorrijtuig de eerste afslag naar rechts is ingereden en daarbij direct voor de afslag naar rechts op het wegdek van de rotonde aangebrachte haaientanden, als vermeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, heeft genegeerd en zonder zijn motorrijtuig tijdig tot stilstand te brengen, de eerste afslag naar rechts is ingereden, terwijl een medeweggebruiker, rijdend op het parallel gelegen (brom)fietspad, het kruisingsvlak al zeer dicht was genaderd en tegen de rechterzijde van verdachte zijn motorrijtuig is gebotst, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd.

De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:

de overtreding: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

De op te leggen straf of maatregel

6.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld voor het primair ten laste gelegde tot een geldboete van € 1.000,--. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren.

6.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft verzocht om de eis van de officier van justitie te matigen, indien verdachte van het primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken.

6.3 De gronden voor een straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.

De aard en de ernst van het feit

Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt door zich onoplettend te gedragen in het verkeer. Hij heeft bij het verlaten van de rotonde een fietsster niet opgemerkt en nagelaten haar voorrang te verlenen. Hierdoor is een aanrijding ontstaan en is [slachtoffer] met haar twee kinderen die voor- en achterop de fiets zaten ten val gekomen. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat zij tot op de dag van vandaag nog veel last, zowel fysiek als mentaal ondervindt van het verkeersongeval.

De persoon van verdachte

Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte van 28 maart 2024. Hieruit blijkt dat verdachte op 11 november 2020 een geldboete heeft gekregen voor het rijden onder invloed.

Ook heeft de rechtbank acht geslagen op wat verdachte ter terechtzitting over zijn persoonlijke omstandigheden heeft verklaard. De verdachte heeft op zitting uitvoerig en open verklaard dat hij het betreurt dat hij dit ongeval en het daaruit voortkomende letsel en trauma veroorzaakt heeft. Verdachte woont samen met zijn partner in een huurwoning. Hij is fulltime werkzaam als teamleider in de schilderbranche en voert op verschillende locaties klussen uit. Verdachte is voor de uitoefening van zijn functie afhankelijk van zijn rijbewijs.

De strafoplegging

De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de schuldbewuste houding van verdachte. Omdat de rechtbank niet het primaire maar het subsidiaire feit bewezen verklaart, zal aan verdachte een lagere straf worden opgelegd dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank zal daarnaast afzien van de oplegging van een (voorwaardelijke) ontzegging van de rijbevoegdheid. Het feit dateert van anderhalf jaar geleden en verdachte is sindsdien niet voor soortgelijke feiten veroordeeld. Ook weegt de rechtbank mee dat het rijbewijs van verdachte naar gebleken is ter zitting al enkele maanden ingenomen is geweest en dat verdachte het rijbewijs voor zijn werk nodig heeft.

De rechtbank acht het, alles afwegend, passend en geboden om aan verdachte een geldboete van € 500,-- op te leggen.

De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.

De beslissing

De rechtbank:

vrijspraak

- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;

bewezenverklaring

- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;

- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feit

- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;

- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

de overtreding: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;

strafbaarheid verdachte

- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;

straf

- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 500.- (vijfhonderd euro);

- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen.

Dit vonnis is gewezen door mr. D.E. Schaap, voorzitter, mr. G.M.J. Vijftigschild en

mr. M. van Bruggen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Drent, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2024

Artikel delen