Uber-chauffeurs zijn werknemers en geen zelfstandigen. De door Uber bepleite ondernemingsvrijheid is op dit punt niet aanwezig. De chauffeurs die gebruik maken van de Uber-app, zijn onderworpen aan de werking van het algoritme en vallen daarmee onder een modern werkgeversgezag van Uber.
Zo oordeelde de rechtbank Amsterdam eerder deze maand. De zaak werd aangespannen door vakbond FNV, dat eerder dit jaar ook al een zaak startte tegen Deliveroo. Daarin bepaalde het gerechtshof Amsterdam dat ook Deliveroo-koeriers als werknemers kwalificeren. Hiermee boekte FNV dan ook haar tweede overwinning van dit jaar tegen een online platformdienst.
Uber is onderdeel van het internationale Uber-concern, dat onder meer de welbekende taxi app ontwikkelde. Daarbij richt Uber zich op de zogenaamde ‘bel- en bestelmarkt’. Via haar app biedt zij taxichauffeurs de mogelijkheid om op die markt actief te zijn. Voor toegang tot het platform, moeten de chauffeurs eerst wel akkoord gaan met de “Voorwaarden voor onafhankelijke Uber-partners”.
Gaan ze akkoord – zo bepalen deze voorwaarden – dan doen zij dat als ondernemer, en niet als werknemer van Uber. Uber zegt hier in feite dat de overeenkomst met een chauffeur moet worden aangemerkt als opdrachtovereenkomst, en niet als arbeidsovereenkomst.
Volgens FNV is daarentegen wel degelijk sprake van arbeidsovereenkomst: Uber is hun werkgever en het platform behoort daarmee ook onder de reikwijdte van de CAO Taxivervoer te vallen.
Hiertoe stelde de vakbond dat Uber veel meer is dan een elektronisch prikbord dat vraag en aanbod samenbrengt. Het platform zou de vervoersdienst namelijk tot in detail hebben georganiseerd. Zo selecteert Uber bijvoorbeeld de auto’s, chauffeurs, en stelt zij eenzijdig de tarieven en het aanbod af op de vraag. Ook stuurt het platform het gedrag van de chauffeurs door middel van ratings, regels, tarieven, monitoren en waarschuwingen.
In de kern komt het geschil dus neer op de vraag of de verhouding tussen Uber en de chauffeurs – die in persoon via de Uber-app met een personenauto passagiers vervoeren over de weg – moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst. Om te kunnen beoordelen of daar inderdaad sprake van was, toetste de rechtbank aan een drietal elementen: arbeid, loon en gezag.
Uber-chauffeurs vervoeren passagiers voor Uber, aan wie in ruil daarvoor een deel van de ritprijs toekomt. Over de vraag óf de chauffeurs arbeid verrichten voor Uber bestond volgens de rechtbank dan ook geen twijfel.
Het verweer van Uber dat zij slechts een platform runt waarop gebruikers een overeenkomst met elkaar aangaan hield geen stand. De vervoersdiensten vormen de kern van de activiteiten van Uber. Dat de relatie met chauffeurs door Uber is vormgegeven door een abonnement en dat chauffeurs aan Uber een commissie moeten afdragen voor het gebruik van de app, maakt dat oordeel niet anders.
Verder stond ook niet ter discussie dat de chauffeurs voor iedere rit een vergoeding ontvangen. Deze beloning bestaat uit de door Uber via een algoritme bepaalde ritprijs minus de servicekosten. Het feit dat een andere entiteit (Uber Pay) dit incasseert en de chauffeurs het aan hen toekomende deel uitbetaalt, leidde niet tot een ander oordeel.
De benaming van het loon is niet van belang, net zo min als de vorm van uitbetaling.
Tot slot overwoog de rechtbank de gezagsverhouding, welke volgens haar nog altijd het sleutelcriterium vormt om arbeidsovereenkomsten van andere arbeidsrelaties te onderscheiden.
Anders dan het klassieke model, heeft dit gezagscriterium in de huidige door technologie beheerste tijd wel een meer indirecte (en vaak digitaal) controlerende invulling gekregen. Werknemers zijn de afgelopen decennia namelijk steeds zelfstandiger geworden. Ook kiezen ze vaker zelf wanneer ze willen werken. Tegenwoordig is tussen een werkgever en werknemer daarom veelal sprake van een moderne gezagsverhouding. Zo ook in dit geval.
Het is tenslotte het algoritme van de Uber-app dat de route, ritprijs en verdeling van ritten bepaalt. En dat alles op basis van de door Uber gestelde prioriteiten.
Een chauffeur heeft bijvoorbeeld geen invloed op de prijs, van een vrije onderhandeling tussen hem en zijn passagier is daarom geen sprake. Hij kan een geaccepteerde rit weliswaar annuleren, maar doet hij dat met regelmaat dan zal hij worden uitgesloten. Van de Uber-app gaat bovendien een disciplinaire werking uit. Een lage beoordeling kan leiden tot verwijdering van het platform, terwijl een hogere rating tot een gunstige ranking zal leiden waaraan weer allerlei (financiële) voordelen zijn verbonden. Daar komt bij, dat Uber eenzijdig klachten beslecht en haar app-instellingen zonder overleg kan aanpassen.
De rechter kwam daarom tot de conclusie dat de door Uber zo bepleite ondernemingsvrijheid in feite afwezig is. Althans, waar het gaat om de vraag of hier sprake is van een arbeidsovereenkomst of een opdrachtovereenkomst. Taxichauffeurs die gebruik maken van de Uber-app, zijn onderworpen aan de werking van het algoritme en vallen daarmee onder een modern werkgeversgezag van Uber.
Hoewel de partijen op papier overeenkwamen dat de chauffeurs als zelfstandige aan de slag zouden gaan, bevat de feitelijke uitvoering van het door Uber opgetuigde systeem alle kenmerken van een arbeidsovereenkomst.
Tussen het platform en de chauffeurs bestaat daarom een arbeidsovereenkomst. Daarnaast bepaalde de rechter dat Uber ‘’als rechtspersoon die in Nederland één of meer werknemers arbeid laat verrichten’’ onder de werkingssfeer van de CAO Taxivervoer valt. Dat betekent dat Uber alle verplichtingen die daaruit voortvloeien moet naleven. Een deel van de chauffeurs heeft bijvoorbeeld recht op nabetaling van loon. Onder meer omdat ze nooit betaald kregen voor wachttijd, terwijl de cao dit wel voorschrijft.
Dat feitelijk sprake zou zijn van een arbeidsovereenkomst kwam – na de recente Deliveroo uitspraak – niet helemaal uit de lucht vallen. Interessante toevoeging van deze uitspraak is dat de aanwezige gezagsverhouding heel expliciet volgt uit de werking van een algoritme. De implicaties van deze twee uitspraken voor de platformeconomie zijn nog niet te overzien. De uitspraken passen goed in de lijn van de afgelopen jaren dat online platforms meer en meer verantwoordelijkheid krijgen.