Recent zijn er een drietal uitspraken gepubliceerd over de ontvankelijkheid van belangenorganisaties onder de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA). Het gaat om vonnissen in de collectieve acties tegen Airbus (1), TikTok (2) en Vattenfall (3). We vatten de belangrijkste lessen samen.
Sinds de inwerkingtreding van de WAMCA op 1 januari 2020 is het voor belangenorganisaties mogelijk om in een collectieve actie – naast een verklaring voor recht – ook schadevergoeding te vorderen. Belangenorganisaties moeten onder de WAMCA wel aan strenge (ontvankelijkheids)eisen voldoen voordat de zaak inhoudelijk behandeld kan worden.
Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van een belangenorganisatie onder de WAMCA spelen in ieder geval de volgende vereisten een rol:
De belangen waarvoor de belangenorganisatie opkomt moeten gelijksoortig Uit vaste rechtspraak blijkt dat aan dit gelijksoortigheidsvereiste is voldaan als de belangen ter bescherming waarvan de vordering zich strekt zich lenen voor bundeling. Dat is het geval als daarover in één procedure geoordeeld kan worden, zonder naar de bijzondere omstandigheden van de individuele belanghebbenden te kijken;
De belangenorganisatie moet deze belangen ook blijkens haar statuten behartigen (statutenvereiste);
Bovendien moet de belangenorganisatie de belangen ook feitelijk behartigen. Dit houdt in dat de belangenorganisatie moet kunnen aantonen dat zij feitelijke werkzaamheden verricht voor de achterban die zij in de procedure vertegenwoordigt. Denk daarbij bijvoorbeeld aan voorlichting rondom het onderwerp of aan lobbywerk;
De belangen van de achterban moeten voldoende gewaarborgd zijn, waaronder ook de vraag valt of de belangenorganisatie voldoende representatief Dit vereiste houdt onder meer in dat de belangenorganisatie een voldoende groot deel van de totale achterban (in kwalitatief en/of kwantitatief opzicht) moet vertegenwoordigen in de procedure. Ook is in het kader van dit vereiste bijvoorbeeld de expertise en ervaring van de organisatie relevant. Verschillende overwegingen kunnen bij de beoordeling van dit vereiste een rol spelen. Uiteindelijk moet de belangenorganisatie onder dit vereiste aantonen dat zij goed in staat is de procedure namens de achterban te voeren.
In de rechtspraak is verdere inkleuring gegeven aan bovenstaande ontvankelijkheidseisen, zo ook in de drie uitspraken die we hierna zullen bespreken.
In een collectieve actie tegen Airbus over beleggersschade door corruptie en omkoping is Airbus door twee belangenorganisaties gedagvaard. Het gaat om Stichting Investor Loss Compensation (“SILC”) en Airbus Investors Recovery Stichting (“AIRS”).
In deze procedure is door de rechtbank allereerst een knoop doorgehakt over de vraag op welk moment de toetsing van ontvankelijkheid dient plaats te vinden: ex tunc op het moment van dagvaarding of ex nunc op het moment dat vonnis wordt gevraagd. Volgens de belangenorganisaties dient die toetsing ex tunc plaats te vinden. De rechtbank besluit anders en overweegt dat in beginsel moet worden uitgegaan van de situatie zoals deze is op het moment waarop vonnis wordt gevraagd (ex nunc). De rechtbank voert deze toetsing vervolgens ten aanzien van de beide organisaties uit. Uiteindelijk komt zij tot de conclusie dat zowel SILC als AIRS niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Bij SILC is dat onder meer gelegen in het statuten- en waarborgvereiste. De rechtbank komt tot de conclusie dat SILC niet of nauwelijks eigen activiteiten verricht naast het voeren van de actie tegen Airbus. Zo is niet gesteld of gebleken dat SILC een eigen organisatie heeft die opkomt voor de belangen van haar achterban. Essentiële activiteiten zijn bovendien door SILC uitbesteed, zo overweegt de rechtbank. Om die reden staat onvoldoende vast dat SILC zelf over voldoende ervaring en deskundigheid beschikt om de collectieve actie tegen Airbus in te kunnen stellen en te voeren.
Vervolgens gaat de rechtbank nog in op de governance bij SILC. De rechtbank acht het problematisch dat de Raad van Toezicht een vergaande mate van zeggenschap heeft binnen SILC, terwijl de onafhankelijkheid van dit orgaan ten opzichte van de procesfinancier onvoldoende gewaarborgd is. Zo constateert de rechtbank dat één van de leden van de Raad van Toezicht tevens managing director is van de procesfinancier.
Daarnaast is de stichting ook niet voldoende afhankelijk van het advocatenkantoor (DRRT) dat haar oprichtingskosten heeft gefinancierd. Dat advocatenkantoor is partij bij de financieringsovereenkomst en werkt volgens de rechtbank nog steeds met SILC samen. Één van de leden van de Raad van Toezicht voert verschillende werkzaamheden uit voor DRRT die maken dat er volgens de rechtbank een reëel risico op beïnvloeding (van de besluitvorming binnen SILC) door de belangen van DRRT bestaat. De financieringsovereenkomst biedt volgens de rechtbank ook ruimte voor dergelijke beïnvloeding door DRRT en de financier. Dat is onder meer het geval nu SILC beide partijen verplicht moet raadplegen voorafgaand aan het aangaan van een schikking. Dat staat lijnrecht tegenover de bedoeling van de wetgever, die zeker heeft willen stellen dat dergelijke beslissingen niet in reële mate kunnen worden beïnvloed door derden (in het bijzonder procesfinanciers).
Ten aanzien van AIRS overweegt de rechtbank dat zij niet voldoet aan het representativiteitsvereiste: AIRS vertegenwoordigt volgens de rechtbank een te kleine achterban. De rechtbank zet uiteen dat uit de wetsgeschiedenis bij de WAMCA blijkt dat het begrip “achterban” allereerst kan worden gerelateerd aan het aantal gedupeerden dat zich bij een belangenorganisatie heeft aangemeld. Ook kan – in het geval van een collectieve schadevergoedingsvordering – gekeken worden naar de verhouding tussen de omvang van de schade van de aangemelde gedupeerde en de totale schade zoals geleden door alle benadeelden. Volgens de rechtbank heeft AIRS niets gesteld over het aantal aandelen zoals in de relevante periode gehouden door de bij AIRS aangemelde beleggers. Evenmin heeft AIRS aangegeven wat de omvang is van de vorderingen van de door AIRS vertegenwoordigde beleggers. Bij de rechtbank is uitsluitend bekend dat AIRS ruim 420 particuliere beleggers vertegenwoordigt, en minder dan tien institutionele beleggers.
De rechtbank overweegt dat rapporten van derden meer duidelijkheid verschaffen over de omvang van het totale uitstaande aandelenkapitaal en over de verhouding tussen particuliere en professionele beleggers. Uit die rapporten blijkt dat gemiddeld 73% van de aandelen werd gehouden door aandeelhouders die ten minste 2.000 aandelen hielden. Dat zijn volgens de rechtbank bijna uitsluitend professionele beleggers. Gelet op het voorgaande achtte de rechtbank het aantal door AIRS vertegenwoordigde beleggers te gering, zodat AIRS niet representatief kan worden geacht. AIRS wijst er in dat kader nog op dat zij al eerder tegen Airbus heeft geprocedeerd over hetzelfde feitencomplex in een “gewone” procedure. Dat heeft zij gedaan in samenwerking met een andere organisatie (AIRL). Meer dan 200 institutionele beleggers hebben in die procedure hun vorderingen tot het verkrijgen van schadevergoeding van Airbus overgedragen (gecedeerd) aan AIRL. Ook die beleggers zijn volgens AIRS dan ook tot haar achterban te rekenen. Dat argument kan niet voorkomen dat AIRS niet-ontvankelijk wordt verklaard, nu de rechtbank concludeert dat de vorderingen van die beleggers gecedeerd zijn aan AIRL en niet aan AIRS.
In een zaak die draait om grootschalige privacyschendingen – primair tegenover kinderen – hebben drie belangenorganisaties TikTok gedagvaard. Eisende partijen zijn Stichting Onderzoek Marktinformatie (“SOMI”), Stichting Take Back Your Privacy (“STBYP”) en Stichting Massaschade & Consument (“SMC”).
De rechtbank gaat allereerst in op de bundelbaarheid van de vorderingen. De vorderingen tot vergoeding van materiële schade acht de rechtbank voldoende gelijksoortig, in tegenstelling tot de vorderingen die strekken tot de vergoeding van immateriële schade. De rechtbank overweegt dat een dergelijke vordering zozeer afhangt van de individuele situatie van een gebruiker, dat geen sprake is van een voldoende gelijksoortige vordering. Die vorderingen zijn volgens de rechtbank dan ook niet ontvankelijk. De vorderingen tot vergoeding van materiële schade zijn dat wel, reden dat de rechtbank toekomt aan de overige ontvankelijkheidsvereisten.
Vervolgens gaat de rechtbank in op het representativiteitsvereiste. In dat kader staat de rechtbank stil bij de aard van de claim tegen TikTok. De zaak betreft hoofdzakelijk een privacyclaim die allereerst gericht is op minderjarigen, met betrekking tot een digitaal product dat zonder betaling kan worden gebruikt. De rechtbank overweegt dat het initiatief tot het werven van een achterban voor deze actie van de stichtingen zelf moest uitgaan, die daarvoor beperkte middelen hebben. Hoewel de stichtingen een beperkt percentage van het totaal aantal belanghebbenden vertegenwoordigen (het gestelde aantal TikTok-gebruikers), hebben de drie stichtingen in absoluut opzicht een aanzienlijke achterban. In het licht van de aard van de claim, acht de rechtbank de drie stichtingen daarom voldoende representatief.
De rechtbank signaleert in het kader van het waarborgvereiste echter problemen ten aanzien van de financieringsovereenkomst die STBYP en SMC hebben gesloten met hun financiers. Enkele bepalingen daarin maken dat de onafhankelijkheid van de stichtingen van hun financiers niet voldoende gewaarborgd is. Die onafhankelijkheid is juist van groot belang, zoals ook al bleek uit de hierboven genoemde uitspraak van de rechtbank in de zaak tegen Airbus. De rechtbank overweegt dat de gebreken in de overeenkomsten in principe dienen te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van STBYP en SMC. De rechtbank geeft de stichtingen echter de kans om de financieringsovereenkomst aan te passen, nu dit één van de eerste keren is dat deze overeenkomst door de rechtbank wordt getoetst.
Aan de overige ontvankelijkheidsvereisten wordt door de stichtingen voldaan. De rechtbank verklaart SOMI – die geen derde partij als financier heeft – in haar vonnis ontvankelijk. De ontvankelijkheid van STBYP en SMC hangt af van aanpassingen aan de door deze stichtingen gesloten financieringsovereenkomsten.
De derde zaak ziet op een collectieve vordering tegen Vattenfall, ingesteld door Stichting Nuon-claim. Volgens de stichting heeft het energiebedrijf twintig jaar lang onterecht een te hoog bedrag aan energiekosten heeft gefactureerd aan bedrijven uit het MKB en aan non-profit organisaties.
Ook in deze zaak wenst de rechtbank inzage te krijgen in de financieringsovereenkomst tussen de stichting en haar financier. Bij de rechtbank bestonden nog verschillende onduidelijkheden over de tussen Stichting Nuon-claim en de financier gemaakte financiële afspraken. In het bijzonder was onduidelijk welk percentage van een te verkrijgen vergoeding van Vattenfall naar de financier gaat, welk percentage uitgekeerd zal worden aan de achterban en welk percentage bij de stichting kan achterblijven (bijvoorbeeld voor het voeren van toekomstige procedures).
Stichting Nuon-claim heeft de financieringsovereenkomst aan de rechtbank overgelegd en in haar vonnis overweegt de rechtbank dat de onduidelijkheden na lezing van de overeenkomst zijn weggenomen. De rechtbank overweegt verder dat het feit dat de uiteindelijke hoogte van de vergoeding voor de financier nog onzeker is, niet maakt dat de stichting onvoldoende duidelijkheid over de financiële afspraken aan de achterban heeft verschaft. Onzekerheid over de totale kosten is een gegeven, mede omdat de duur van de procedure vooraf onbekend is.
De rechtbank achtte het verder relevant dat de totale kosten in de financieringsovereenkomst waren gemaximeerd. Hoewel de financieringsovereenkomst wel een mogelijkheid tot (ongemaximeerde) aanvullende financiering bevatte, betekent dit niet dat niet langer aan het vereiste van transparantie wordt voldaan. In het normale verloop van een procedure zal het overeengekomen budget immers toereikend zijn en zal er waarschijnlijk geen extra financiering nodig zijn. De rechtbank benadrukt in haar uitspraak dat het vooral belangrijk is dat de achterban vooraf weet welk deel van het teruggevorderde bedrag uiteindelijk naar de financier gaat en welk deel aan hen kan worden uitbetaald.
Nu eerder al was bepaald (4) dat Stichting Nuon-claim voldoet aan de overige vereisten, heeft de rechtbank de stichting ontvankelijk verklaard in haar vordering tegen Vattenfall.
Afsluitend
Zoals blijkt uit deze uitspraken, wordt steeds verder invulling gegeven aan de ontvankelijkheidsvereisten die onder de WAMCA voor belangenorganisaties gelden. Dat zal voor de voorzienbare toekomst nog wel zo blijven: het Register voor collectieve vorderingen (5) – waarin alle ingediende collectieve vorderingen worden aangetekend – blijft zich in rap tempo uitbreiden met nieuwe zaken.
(1) https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:14036&showbutton=true&keyword=ECLI%253aNL%253aRBDHA%253a2023%253a14036&idx=1
(2) https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RBAMS:2023:6694
(3) https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/Vonnis-St.-NuonClaim_Vattenfall.pdf
(4) https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/RBAMS-vonnis-stichting-nuon-vattenfall.pdf
(5) https://www.rechtspraak.nl/Registers/centraal-register-voor-collectieve-vorderingen