Menu

Filter op
content
PONT Data&Privacy

0

Opdrachtgeverauteursrecht: Let op voor uiteenlopende rechten!

Het opdrachtgeversauteursrecht bepaalt dat de opdrachtgever het auteursrecht op een op bestelling gecreëerd ontwerp kan verkrijgen. Deze regel komt voort uit een verdrag uit de Benelux dat hoofdzakelijk ziet op modellen, niet in lijn ligt met Europees recht en bovendien een uitzondering vormt op de normale auteursrechtelijke regels. Dat lijkt vreemd, en dat is het ook. Hieronder leg ik je precies uit waarom dit zo is.

25 maart 2019

Artikel

Auteursrecht

Als iemand een voortbrengsel (lees: object of maaksel) creëert, verkrijgt diegene als maker de auteursrechten daarop. Hiervoor hoeven geen aanvullende handelingen - zoals registratie - te worden verricht; het scheppen van het werk zelf is voldoende. Het auteursrecht legt geen beperkingen op aan soorten werken; een boek, maar ook een liedje of een ontwerp kunnen in beginsel allemaal als werken in auteursrechtelijke zin gelden.

Wel stelt het auteursrecht het vereiste dat een voortbrengsel alleen als werk kan gelden als deze een eigen intellectuele schepping van de maker vormt. In andere woorden, dient het voortbrengsel enige intellectuele (lees: creatieve) waarde te hebben. Heeft het voortbrengsel dit niet (bijvoorbeeld omdat deze erg banaal of triviaal is), dan kan geen sprake zijn van auteursrechtelijke bescherming.

Uit het bovenstaande, blijkt de hoofdregel ten aanzien van het makerschap in het auteursrecht. Namelijk, dat de feitelijke maker de auteursrechten op het werk verkrijgt. Echter, er bestaat ook iets als fictief makerschap. Wanneer iemand een werk creëert in een werkgever-werknemer-relatie, geldt dat niet de feitelijke maker, maar zijn werkgever als (fictieve) maker moet worden bestempeld en het auteursrecht op het werk verkrijgt. Dit gaat echter niet op in een opdrachtrelatie: is hier sprake van, dan verkrijgt niet de opdrachtgever, maar de opdrachtnemer als feitelijke maker het auteursrecht.

Modellenrecht

Het modellenrecht beschermt het uiterlijk van voortbrengselen. Je kunt hierbij bijvoorbeeld denken aan een tekening, maar ook aan een driedimensionaal ontwerp. De vereisten voor het modellenrecht verschillen enigszins van die binnen het auteursrecht; waar het auteursrecht een eigen intellectuele schepping vereist, vereist het modelrecht nieuwheid en een eigen karakter.

Kort gezegd, is een voortbrengsel nieuw als geen ander identiek voortbrengsel aan het publiek ter beschikking is gesteld en is sprake van een eigen karakter als het voortbrengsel voldoende afwijkt van andere voortbrengselen. Ondanks deze verschillen in criteria, is sprake van enige overlap tussen het auteurs- en het modellenrecht; beide zien immers op het creëren van een eigen (creatieve) schepping en beide kunnen zien op ontwerpen, zolang wordt voldaan aan de respectievelijke criteria. In dit laatste geval van toepasselijkheid van beide rechten, wordt ook wel van samenloop gesproken.

Wetgeving

Het auteursrecht is gebaseerd op de Nederlandse Auteurswet, die sinds 1912 bestaat en in het begin van deze eeuw in lijn is gebracht met de Europese Auteursrechtrichtlijn. In het modellenrecht is de situatie iets complexer; daar gelden immers verschillende wetten naast elkaar. Het is belangrijk deze verschillende wetten binnen het modellenrecht goed van elkaar te onderscheiden, mede omdat deze verschillende regels bevatten ten aanzien van een aantal essentiële onderdelen, waaronder over de vraag wie rechten op modellen verkrijgt in opdrachtrelaties.

Daarom geef ik even een beknopt historisch overzicht: het modellenrecht begon in Nederland met het in 1975 in werking getreden Benelux-Verdrag inzake Tekeningen of Modellen (‘BTMV’). Maar, zoals algemeen bekend, zet de Europese wetgever zich al decennia in voor het creëren van een Europese uniforme markt. Waar nu vooral regelgeving in het leven wordt geroepen ten aanzien van privacy en technologie (denk aan de AVG en de PSD2), lag de focus vroeger meer op het intellectuele eigendom.

Vanuit die gedachte heeft zij in 1998 de Modellenrichtlijn (‘ModRi’) in het leven geroepen. Deze richtlijn werd gezien als vorm van (beperkte) harmonisatie, wat betekent dat de lidstaten van de EU hun nationale wetgeving hiermee in lijn moesten brengen op bepaalde (essentiële) onderdelen. In de Benelux werd het BMTV destijds aangepast om deze zo met de ModRi in lijn te brengen.

Zoals vaker in Europa, kwam na de richtlijn ook een verordening; de Gemeenschapsmodellenverordening (‘GMoV’) zag derhalve in 2001 het licht. Deze verordening heeft directe werking en hoefde niet te worden geïmplementeerd in nationale wetgeving, zoals dat bij de ModRi wel het geval was. Hiermee was het echter niet klaar, want de Beneluxwetgever kwam in 2006 zelf nog met een nieuw verdrag met betrekking tot intellectueel eigendom in de vorm van het Beneluxverdrag inzake de intellectuele eigendom (‘BVIE’).

Verschillende wetten door elkaar

Dus, is de situatie in de Benelux zo dat zowel het BVIE, als de GMoV ziet op auteurs- en/of modellenrecht, waarbij geldt dat deze zijn gebaseerd op de oudere ModRi. Dit maakt de situatie vrij complex. Immers, deze wetten verschillen zowel in werking (het BVIE en de GMoV werken immers direct door en de ModRi is in nationale wetgeving geïmplementeerd) als in territoriale reikwijdte (het BVIE geldt immers voor de Benelux en de ModRi en GMoV voor de gehele EU). En daarbij is de inhoud van de wetten ook nog eens verschillend:

  • het BVIE wijst immers de opdrachtgever als rechthebbende aan en de GMoVde opdrachtnemer, waarbij de GMoV enige ruimte laat voor afwijkende nationale wetgeving (in de ModRi is hierover overigens niets geregeld);

  • het BVIE geeft regels ten aanzien van samenloop tussen het auteurs- en modellenrecht en de GMoV en ModRi niet; en

  • het BVIE en de ModRi kenden bij inwerkingtreding alleen ingeschreven modellen, waar de GMoV (daarnaast) niet-inschreven modellen introduceerde.

Discrepantie tussen wetgeving

In de eerste alinea’s, zagen we dat het auteursrecht bepaalt dat de werkgever het auteursrecht verkrijgt in een werkgever-werknemer-relatie. In een opdrachtrelatie, kiest het auteursrecht echter de kant van de opdrachtnemer. Het BVIE kiest echter (weliswaar voor modellen) ook in een opdrachtrelatie expliciet voor de kant van de opdrachtgever; in artikel 3.8 bepaalt het immers dat wanneer ‘een tekening of model op bestelling is ontworpen, [..] degene die de bestelling heeft gedaan als ontwerper [wordt] beschouwd’.

De GMoV maakt deze expliciete keuze echter niet; het bepaalt slechts dat ‘het recht op het Gemeenschapsmodel [toekomt] aan de ontwerper of zijn rechtverkrijgende.’ Bovendien laat de GMoV ten aanzien van de werkgever-werknemer-relatie ruimte over voor andersluidende nationale wetgeving. Dit alles heeft behoorlijk wat onduidelijkheid teweeggebracht, zoals we hieronder zullen zien.

Waar het geheel begint te wringen, is bij een samenloop tussen auteurs- en modelrechten. Artikel 3.29 BVIE bepaalt dat bij een dergelijke samenloop, de rechten moeten worden gelijkgetrokken en dat zowel het auteursrecht, als het modelrecht aan de opdrachtgever toekomen. Dit heeft de vreemde situatie doen ontstaan waarin je een auteursrecht kunt verkrijgen door het inschrijven van een model op grond van het BVIE. Dit is opmerkelijk, gezien auteursrechten veel langer bestaan dan modelrechten; auteursrechten bestaan immers tot 70 jaar na dood van de maker en modelrechten (op grond van het BVIE) tot maximaal 25 jaar na inschrijving. Het wordt echter nog vreemder..

Rechtspraak

Oorspronkelijk was de situatie namelijk zo dat het bovenstaande alleen gold voor ingeschreven modellen. Dit was geen fijne situatie, maar problemen ontstonden doorgaans pas ná inschrijving van een model. Het Benelux-Gerechtshof oordeelde in 2007 in het Electrolux-arrest echter dat het artikel over samenloop ook zag op niet-ingeschreven modellen. Want, volgens het Beneluxhof moest de situatie worden voorkomen dat de opdrachtgever het model niet meer kon inschrijven als de opdrachtnemer deze voor deze inschrijving had gebruikt. Op het eerste oog lijkt dit geen vreemde overweging te zijn van het Beneluxhof. Echter:

  • hierdoor ontstond de situatie dat auteursrechten op ontwerpen kon worden geclaimd door de opdrachtgever ook vóór inschrijving van modellen, waar dit voor het arrest pas kon ná inschrijving. De kans op conflicterende rechten werd dus juist vergroot;

  • het Beneluxhof miskende hiermee dat je voor het verrichten van een modelregistratie, geen rechthebbende op het model hoeft te zijn (een ieder kan dit immers doen); en

  • het Beneluxhof hield hiermee zeer stellig en bewust een regel in stand die afwijkend was van het auteursrecht binnen de Benelux (dit geldt in ieder geval voor Nederland en België) en het modellenrecht in de volledige EU (op basis van de GMoV).

Het laatste punt werd nog heikeler na het Cul de Sac-arrest van het Europees Hof van Justitie uit 2009. Hierin oordeelde het HvJ namelijk dat de GMoV de opdrachtnemer expliciet aanwijst als rechthebbende. De ambigue regel uit de GMoV (zoals hierboven omschreven) werd hiermee dus expliciet gemaakt, waardoor het BVIE en de GMoV ook in strikte zin met elkaar botsten ten aanzien van de vraag wie rechthebbende is op een model in een opdrachtrelatie. De stelligheid van het Beneluxhof werd op deze manier dus nog extra bestraft.

In Nederland is de situatie in de rechtspraak alleen maar verergerd. In 2007 paste het Amsterdamse Hof de situatie uit Electrolux ook blind toe op het auteursrecht, in het arrest HS Design-Voortman. Zoals hiervoor omschreven, sprak het Beneluxhof in het Electrolux-arrest nog niet expliciet over auteursrechten, maar het Amsterdamse hof zag blijkbaar geen andere mogelijkheden dan op deze manier te oordelen. Dit lag overigens ook voor de hand, want het Beneluxhof gaf immers een niet te missen voorzet voor nationale rechters binnen de Benelux.

De Hoge Raad had in 2013 in het Vuurkorvenarrest nog wel de kans om een streep door het voorgaande te zetten, maar liet dit helaas na. Volgens de Hoge Raad was voor de regels van het BVIE niet vereist dat een model daadwerkelijk aan de vereisten van nieuwheid en een eigen karakter hoefde voldoen; slechts vereist was dat het ging om het uiterlijk van een voortbrengsel. En, bovendien oordeelde hij dat de GMoV en de ModRi niets over de auteursrechtelijke bescherming van modellen zeggen en het BVIE wel. De afwijking ten aanzien van de GMoV en de ModRi was dus welbewust gemaakt door de Beneluxwetgever, en mocht in stand blijven. Strikt genomen waar, maar toch was er (uiteraard) veel kritiek op deze vrij strikte interpretatie van de Hoge Raad.

Want de Hoge Raad liet immers de situatie bestaan dat verschillende rechten uit elkaar kunnen komen te liggen ten aanzien van een in opdracht gemaakt ontwerp. Op basis van het BVIE, verkrijgt de opdrachtgever immers de auteurs- en modelrechten op een ontwerp, op basis van de auteurswet de opdrachtnemer de auteursrechten en op basis van het GMoV de opdrachtnemer de modelrechten. Het BVIE is dus in strijd met zowel het nationale auteursrechtelijke systeem, als het Europese modelrechtelijke systeem. Al met al een behoorlijk onwerkbare situatie dus, die absoluut voorkomen had kunnen en misschien wel moeten worden. Maar gelukkig, is er een oplossing..

Les: maak goede contracten!

Want, het is namelijk zo dat bovengenoemde regelgeving van regelend recht is, wat betekent dat je hiervan mag afwijken bij overeenkomst. Het opstellen van overeenkomsten waarin intellectuele eigendomsrechten (waaronder dus auteurs- en modelrechten!) op een juiste manier worden toegewezen aan partijen, is dus essentieel om gedoe achteraf te komen. Let dus goed op, want alleen zo kan je uiteenlopende rechten voorkomen!

Meer artikelen van SOLV Advocaten

Artikel delen

Reacties

Laat een reactie achter

U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.