De nieuwe privacywetgeving bemoeilijkt de bestrijding van mensenhandel: minderjarige slachtoffers worden vaak niet meer geregistreerd. Cleveringahoogleraar Corinne Dettmeijer riep in haar oratie iedereen op alert te zijn. ‘Wij willen niet wonen in een samenleving waarin mensen worden gebruikt als wegwerpartikel.’
Auteur: Linda van Putten
Het Marokkaanse meisje dat op haar 7e wordt meegegeven aan haar oom in Nederland om in zijn huishouden te werken - haar hele jeugd gaat ze niet naar school. De talloze vrouwen uit Midden-en Oost-Europa die naar Nederland worden gelokt en hier gedwongen worden tot prostitutie. Of de handel in illegaal verwijderde organen. In een vol Academiegebouw noemde Dettmeijer in haar oratie op 26 november schokkende voorbeelden van moderne mensenhandel en slavernij. Dettmeijer was tot 2018, elf jaar lang, de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen. Mensenhandel is alom aanwezig in Nederland maar speelt zich vaak af in het verborgene, zo waarschuwde ze.
De bekendste slachtoffers van mensenhandel werken in de prostitutie. De opheffing van het bordeelverbod in 2000 zorgde, anders dan verwacht, niet voor minder criminaliteit in deze sector. Dettmeijer: ‘De mondige Nederlandse prostituees waarop de opheffing van het bordeelverbod was gebaseerd, zijn nauwelijks meer te vinden.’ In plaats daarvan zijn veel prostituees kwetsbare vrouwen uit Oost- en Midden-Europa. Hun slachtofferschap is vaak niet eenvoudig vast te stellen. Bovendien vindt de verkoop van seksuele diensten in toenemende mate online plaats - ‘internet is het nieuwe raam’- hetgeen de controle bemoeilijkt.
Nederland liep lang voorop in het verzamelen van data over mensenhandel maar die cijfers zijn onbetrouwbaar geworden, aldus Dettmeijer. De nieuwe privacywetgeving leidt ertoe dat vooral minderjarige slachtoffers niet meer worden geregistreerd. ‘Deze ontwikkeling belemmert een adequate datavergaring en daarmee een effectieve aanpak van mensenhandel.’ Daarom maakte Dettmeijer als Nationaal Rapporteur in 2017 een ‘schattingrapport’. Vermoedelijk zijn jaarlijks in Nederland circa 6.250 mensen – kinderen en volwassenen - slachtoffer van mensenhandel. Slechts iets meer dan een kwart hiervan is daadwerkelijk als slachtoffer geïdentificeerd. ‘De rest zien we niet’, aldus de Cleveringahoogleraar. Minderjarige meisjes en inwoners met een migratie-achtergrond lopen de grootste kans om slachtoffer te worden.
Op de dag dat we de moed van professor Cleveringa herdenken, moeten we ons realiseren dat wij allemaal kunnen optreden tegen onrecht, zei Dettmeijer. Dat begint met kritische vragen stellen. Ze refereerde aan de kinderen die niet naar school gaan omdat ze gedwongen worden in huishoudens of winkels te werken. Jarenlang komen er artsen, thuiszorgmedewekers of klanten over de vloer, maar niemand vraagt zich hardop af: waarom gaan die kinderen niet naar school? ‘Eén iemand kan het verschil maken.’ Mensenhandel raakt niet alleen de betrokken slachtoffers maar ondermijnt de hele samenleving, stelde Dettmeijer. ‘Wij willen niet wonen in een samenleving waarin mensen worden gebruikt als wegwerpartikel. Vrijheid voor iedereen is de norm en de verantwoordelijkheid om die te waarborgen, ligt bij ons allemaal.’
Ook rector magnificus Carel Stolker stond voorafgaand aan de oratie stil bij het belang om op te treden tegen onrecht. Hij blikte terug op die memorabele dag, 26 november 1940. Hoogleraar Burgerlijk recht Eduard Meijers had toen in het Academiegebouw zijn college moeten geven, maar dat was hem verboden door de Duitse bezetter. Rechtendecaan Rudolph Cleveringa nam op de kansel zijn plaats in en sprak openlijk zijn afschuw uit over de ontslagmaatregel. Daarvoor was veel moed nodig want de Duitsers hielden hem in de gaten. Cleveringa was niet de enige hoogleraar die protesteerde, benadrukte Stolker. ‘Ook Telders, Barge en Van Holk – en hoogleraren van andere universiteiten – stelden openlijk deze grove misstand aan de kaak.’
Dit artikel is ook te vinden in het dossier Jeugd & onderwijs
bron: Universiteit Leiden